Inktvlam schreef: ↑23 dec 2019, 20:13En waar kan een messiasverwachting anders over gaan dan over het verwachten
van de messias?
Voor zover het
de messias uit
de T'NaCH aangaat, wordt in Jesaja 2:2-4 gezegd dat in אחרית הימים, achariet hajamiem (eindtijd),
de oorlogen zullen eindigen en er geen oorlog meer zal worden geleerd, dat God
de volkeren zal berechten en men zich zal verzamelen om God te eren. Deze term komt in een aantal T'NaCh passages terug. Hetzelfde gebeurt in Jesaja 11 (het berechten, eind aan oorlogen, mensen die zich verzamelen), maar er wordt weer wat aan toegevoegd: naast vrede,
de mensen die vanover
de wereld bijeenkomen om
de God te eren, en
de terukeer
van de Joden, wordt er eveneens gezegd dat Efraim en Jehoedah samen zullen strijden. Dat wordt in Ezechiel 37 nog verder uitgebreid: naast dat wordt herhaald dat er vrede zal zijn,
de mensen zich verzamelen
van over
de hele wereld om God te eren, en
de Joden terugkeren
van over
de gehele wereld, wordt er ook verteld dat Efraim en Jehoedah niet langer met elkaar zullen wedijveren, maar samen zullen vechten: zij zullen
de Filistijnen op
de schouder vliegen tegen het westen, en zullen samen die
van het oosten beroven; aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan. Dit wordt vervolgens nog verder uitgebreid in Ezechiel 37: hier valt weer te lezen dat Jehoedah en Efraim samengaan, maar ook wordt nu onthuld dat in die tijd Jehoedah
de aanvoerder zal zijn en dat
de baas
van Jehoedah een koning is. Eveneens komt
de Tempel uit
de eindtijd nu ter sprake. Dit alles valt regelrecht uit
de pesjat
van de T'NaCh te deduceren.
De leider
van Jehoedah wordt in
de Talmoediem en Targoemiem onder
de term "HaMasjiach" (
de gezalfde) aangeduidt, alleen omdat omdat dit korter is dan "
De aanvoerder van Jehoedah die leeft in de tijd waarin oorlogen zullen eindigen en er evenmin oorlog meer zal worden geleerd, de tijd dat de Volken zullen worden berecht en men zich zal verzamelen om de Ene te eren, en alle Joden zullen zijn teruggekeerd in Israel..."
De christelijke
messias is duidelijk niet degene die deze messiaanse profetieën heeft vervuld.
In de Talmoed (Sanhedrin 98b) werd al duidelijk gemaakt dat met de lijdende knecht uit Jesaja 53 de Messias bedoeld wordt.
In
de Talmoediem en
de Midrasjiem komen passages uit dit hoofdstuk geregeld voor om een concept te verhelderen.
De Talmoed Berakoth 57b zegt bijvoorbeeld: "
Zaadlozing [is een goed teken voor een zieke], zoals er geschreven staat: 'hij zal zaad zien en een lang leven hebben' (Jesaja 53:10)". Waar
de Talmoed en
de midrasjiem Jesaja 53 het vaakst voor gebruiken is - vreemd genoeg - om iets over zaadlozing tijdens ziekte te vertellen (ben het vele malen tegengekomen).
De Babylonische Talmoed in B’rachot 5a gebruikt een passage uit Jesaja 53:10 om iets te vertellen over ieder individu in het algemeen die wordt gestraft, terwijl
de Babylonische Talmoed Sotah 14a een flink aantal passages uit Jesaja 53 toepast om iets over Mozes te vertellen. En in
de Jeruzalemse Talmoed - Sjekaliem 5:1 - wordt deze passage toegepast om iets over Rabbi Akiva te zeggen, die
de studie
van de Midrasj,
de Halachot en
de Agadot introduceerde. In
Midrasj Sja'ar haKedoesja wordt Jesaja 53 eveneens toegepast om iets te vertellen over geperste olijven.
Likoetej Moharan 11:12:1 past Jesaja 53:7 toe om wat over
de Mondelinge Torah te verhelderen, en past Jesaja 53:4 toe om iets over berouw en genezing te zeggen.
De Midrasj Tanchoema gebruikt Jesaja 53 om wat over
de sobere toestand
van een dronkenlap te duidelijk te maken. Etc, etc, etc ...
Dit is
de manier waarop Rabbijnen met tekst omgaan. Men pakt enkele passages op, ter ondersteuning
van een concept.
Als in
Sanhedrien 98 dezelfde passage wordt gebruikt om te zeggen dat zelfs een lepralijdende student
de messias kan worden, dan zie je messiaanse Joden soms beweren dat
de Talmoed zegt dat Jesaja 53 over
de messias gaat. Maar daarmee negeert men
de manier waarop
de Talmoediem en Midrasjiem teksten hanteren om zaken te verduidelijken. Natuurlijk kan men
de contextuele betekenis niet afleiden uit drasj (= tekstaplicatie ter ondersteuning
van een concept). Er staat expliciet in
de Talmoed vermeld: '
Ejn mikra jotsej lejadaj pesjoeto' (''Een tekst mag niet worden verwijderd
van de contextuele betekenis'').
Er bestaat echter een zeer oude discussie tussen een Christelijke Kerkvader en
de Joden over
de contextuele betekenis
van Jesaja 53. Ongeveer 1800 jaar geleden debateerde Origenes het issue met Joodse chachamiem (Torah geleerden/wijzen) in
Contra Celsum Hoofdstuk 54 & 55 (
klik):
Contra Celsum, Hoofdstuk LIV (Engelse vertaling):
And since Celsus, although professing to know all about the Gospel, reproaches the Saviour because of His sufferings, saying that He received no assistance from the Father, or was unable to aid Himself; we have to state that His sufferings were the subject of prophecy, along with the cause of them; because it was for the benefit of mankind that He should die on their account, and should suffer stripes because of His condemnation. It was predicted, moreover, that some from among the Gentiles would come to the knowledge of Him (among whom the prophets are not included); and it had been declared that He would be seen in a form which is deemed dishonourable among men. The words of prophecy run thus: "Lo, my Servant shall have understanding, and shall be exalted and glorified, and raised exceedingly high. In like manner, many shall be astonished at Thee; so Thy form shall be in no reputation among men, and Thy glory among the sons of men. Lo, many nations shall marvel because of Him; and kings shall close their mouths: because they, to whom no message about Him was sent, shall see Him; and they who have not heard of Him, shall have knowledge of Him." "Lord, who hath believed our report? and to whom was the arm of the LORD revealed? We have reported, as a child before Him, as a root in a thirsty ground. He has no form nor glory; and we beheld Him, and He had not any form nor beauty: but His appearance was without honour, and deficient more than that of all men. He was a man under suffering, and who knew how to bear sickness: because His countenance was averted, He was treated with disrespect, and was made of no account. This man bears our sins, and suffers pain on our behalf; and we regarded Him as in trouble, and in suffering, and as ill-treated. But He was wounded for our sins, and bruised for our iniquities. The chastisement of our peace was upon Him; by His stripes we were healed. We all, like sheep, wandered from the way. A man wandered in his way, and the Lord delivered Him on account of our sins; and He, because of His evil treatment, opens not His mouth. As a sheep was He led to slaughter; and as a lamb before her shearer is dumb, so He opens not His mouth. In His humiliation His judgment was taken away. And who shall describe His generation? because His life is taken away from the earth; because of the iniquities of My people was He led unto death."
CHAP. LV.
Now I remember that, on one occasion, at a disputation held with certain Jews, who were reckoned wise men, I quoted these prophecies; to which my Jewish opponent replied, that these predictions bore reference to the whole people, regarded as one individual, and as being in a state of dispersion and suffering, in order that many proselytes might be gained, on account of the dispersion of the Jews among numerous heathen nations. And in this way he explained the words, "Thy form shall be of no reputation among men;" and then, "They to whom no message was sent respecting him shall see;" and the expression, "A man under suffering." Many arguments were employed on that occasion during the discussion to prove that these predictions regarding one particular person were not rightly applied by them to the whole nation. And I asked to what character the expression would be appropriate, "This man bears our sins, and suffers pain on our behalf;" and this, "But He was wounded for our sins, and bruised for our iniquities;" and to whom the expression properly belonged, "By His stripes were we healed." For it is manifest that it is they who had been sinners, and had been healed by the Saviour's sufferings (whether belonging to the Jewish nation or converts from the Gentiles), who use such language in the writings of the prophet who foresaw these events, and who, under the influence of the Holy Spirit, appiled these words to a person. But we seemed to press them hardest with the expression, "Because of the iniquities of My people was He led away unto death." For if the people, according to them, are the subject of the prophecy, how is the man said to be led away to death because of the iniquities of the people of God, unless he be a different person from that people of God? And who is this person save Jesus Christ, by whose stripes they who believe on Him are healed, when "He had spoiled the principalities and powers (that were over us), and had made a show of them openly on His cross?" At another time we may explain the several parts of the prophecy, leaving none of them unexamined. But these matters have been treated at greater length, necessarily as I think, on account of the language of the Jew, as quoted in the work of Celsus.
(Zie:
http://www.newadvent.org/fathers/04161.htm )
Extra interessant is het gegeven dat
de Kerkvader hen '
wijzen' noemt, wat in het Hebreeuws een directe verwijzing is naar
de chachamiem (letterlijk '
wijzen'):
de Schriftgeleerden.
Zionisme: de succesvolle herovering van wat van ons is – rechtvaardig, onvermijdelijk, onmiskenbaar.