Het zijn aanwijzingen dat het vereren van Godinnen, met name de Godin als Scheppende macht, Moeder en Vruchtbaarheidssymbool, ouder is dan God /Goden verering.
Helaas is er een nogal eenzijdig blikveld in onze geschiedenis geslopen, waardoor de verhoudingen nogal scheef zijn gegroeid en de Godin van haar rechtmatige erepodium is gestoten...maar daar wordt aan gewerkt.
DE-GODINNEN-VAN-DE-LAGE-LANDEN
In pre-Romeins Nederland, d.w.z. in de periode voorafgaand aan de Romeinse invasie in 57 v.Chr., werden naast goden ook godinnen vereerd. De Nederlandse onderzoekers hebben, wat de prehistorische religiebeleving in onze streken betreft, altijd vrij vanzelfsprekend meer aandacht gegeven aan de mannelijke goden dan aan de godinnen. Het is de vraag of dat wel terecht is.
In het onderhavige stuk zal ik een beeld proberen te schetsen van de godinnenverering zoals die in ons land bestaan heeft of moet hebben voor de komst van de Romeinen, en zoals die daarna, onder het Romeinse bewind, in een enigszins geromaniseerde vorm kon continueren.
De archeologische vondsten uit de Romeinse tijd
In het delta gebied van de Rijn, Maas, Waal, IJssel en Schelde, waartoe een groot deel van Nederland behoort en misschien wel heel Nederland gerekend moet worden, zijn veel altaarbeelden en terracotta beeldjes gevonden. De overgrote meerderheid van deze altaren en beeldjes is – vanwege de afbeelding of inscriptie – verbonden met de verering van een specifieke godin. Er zijn in deze twee categorieën vondsten relatief gezien weinig afbeeldingen of inscripties van mannelijke goden aangetroffen. Dat de overgrote meerderheid van deze vondsten godinnenafbeeldingen of -inscripties betreft is juist zo bijzonder omdat ze allen in dezelfde periode vervaardigd zijn, namelijk gedurende de Romeinse overheersing van ruwweg 150 tot 250 jaar na Christus. Hierdoor kunnen deze als een groep sterk aan elkaar verwante vondsten beschouwd worden, zonder allerlei kunstgrepen toe te hoeven passen.
Omdat op de altaarbeelden meestal nog een inscriptie geheel of gedeeltelijk te lezen valt, zijn we bekend met een flink aantal namen van inheemse godinnen. De bekendste is zonder meer Nehalennia, van wie op het strand bij het Zeeuwse Domburg in 1647 en niet ver daar vandaan op de bodem van de Oosterschelde bij Colijnsplaat in 1970/71 bij elkaar meer dan 200 altaarbeelden gevonden zijn. Maar er zijn ook veel andere godinnennamen bekend, die meestal slechts via één of enkele altaren aan ons is overgeleverd, waaronder Dea Arcanua, Dea Hurstrga, Dea Iseneucaega, Dea Sandraudiga en Dea Viradecdis, en diverse Matres benamingen, die vooral bekend zijn uit het Duitse Rijn- en Moezelgebied.
Alhoewel we ons hier beperken tot de vondsten op het Nederlandse grondgebied, moet er volledigheidshalve op gewezen worden dat ook buiten onze grenzen grote hoeveelheden van zowel altaarbeelden als terracotta beeldjes van godinnen zijn gevonden, die qua symboliek en afkomst nauw verbonden zijn met de Nederlandse vondsten.
[modbreak Trajecto] De citaten komen uit:
De godin ouder dan de god
We hebben hierboven er al op gewezen dat de godinnenverering niet ophoudt bij de Nederlandse grens, en niet als een geïsoleerd fenomeen beschouwd moet worden. Het is zelfs zo dat de godinnenverering in Nederland pas echt op waarde geschat kan worden, als we deze proberen te begrijpen vanuit een veel bredere context dan tot nu toe het geval is geweest.
In de wetenschap bestaat nog geen overeenstemming over de aard van de vroegste vorm van religiebeleving van de mensheid.
Er is laatste decennia echter een groeiend aantal onderzoekers dat er wel van overtuigd is dat de godinnenreligie en -verering de oudste vorm van religie heeft vertegenwoordigd, en er dus al was voordat de landbouw werd uitgevonden. Volgens deze onderzoekers zijn juist de goden pas na de ontdekking van de landbouw onderdeel gaan uitmaken van de religiebeleving.
Ik vind de redeneringen van deze onderzoekers, die vaak heel degelijk onderbouwd wordt met archeologisch ‘bewijsmateriaal’, met psychologisch en sociaal inzicht in de menselijke natuur, en met mythologische kennis, een stuk aannemelijker. Zij proberen vaak een stap verder te gaan dan de pure materiële datering en classificering en te begrijpen welke betekenis een godinnenverering voor de toenmalige mens gehad moet hebben.
Marija Gimbutas heeft op basis van archeologische vondsten en interpretatie van symboliek laten zien dat in het ‘oude Europa’ de verering van de Godin centraal heeft gestaan, en dat deze pas door de opkomst en veroveringstochten van de Indo-Europese volkeren, die in de eerste plaats een hemelgod vereerden, werd verdrongen naar een ondergeschikte positie.
Gerda Lerner heeft de oude wortels van de godinnenverering bepleit op grond een schets van het ‘primitieve’ menselijke bestaan.
Maar daarnaast onderbouwt zij deze oude wortels van de godinnenverering door mythologische en archeologische ‘bewijzen’ met elkaar in verband te brengen. Zij wijst er op dat in vrijwel alle mythen, rituelen en scheppingsverhalen van het 4e millennium v.Chr de moedergodin centraal heeft gestaan, hetgeen ons legitimeert de betekenis daarvan terug te lezen in de archeologische vondsten.
Lerner stelt verder vast dat de maatschappelijke veranderingen zich afspiegelen in de religieontwikkeling en een duidelijk patroon laten zien. Belangrijke veranderingen zoals de introductie van de ploeg in de landbouw, het toenemende militarisme, de opkomst van het koningschap en de opkomst van de staat hebben hun weerslag gehad op de mythen. Dit patroon ziet er volgens haar ongeveer als volgt uit: de moedergodin werd, nadat zij lange tijd centraal had gestaan, geleidelijk gedevalueerd en de mannelijke zoon en consort van de godin kwam op en ging later domineren. Vervolgens versmolt hij met een stormgod tot een mannelijke scheppergod, die leiding gaf aan het pantheon van goden en godinnen. En overal waar zulke veranderingen hadden plaatsgevonden, ging de macht van de schepping en van de vruchtbaarheid over van de godin naar de god.
DE GODINNEN VAN DE LAGE LANDEN
door Wim Bonis