Definitief bewijzen dat iemand nooit heeft bestaan, dat kan niet. Je kunt niet van iets bewijzen dat het niet bestaat. Zelfs niet van het vliegend spaghetti monster.Jerommel schreef: 22 okt 2020, 14:06Heb je ook bewijsmateriaal dat jouw stelling ondersteunt?Zolderworm schreef: 21 okt 2020, 14:04Nee, jij liegt als je zegt dat Jezus heeft gezegd: "Uw woord is de waarheid". Het vroegste evangelieverhaal is meer dan veertig jaar na zijn dood geschreven. Toen wist echt niemand meer wat hij allemaal heeft gezegd. Er waren toen geen bandrecorders en geen secretaresses die steno kenden. Het is allemaal veertig jaar na zijn dood verzonnen.Alpha schreef: 21 okt 2020, 13:41Dus Jezus liegt, als hij zegt: "Uw woord is waarheid"?twijfelaar schreef: 20 okt 2020, 08:37Vind je het niet verdacht dat jouw God niet persoonlijk en rechtstreeks tot Bileam sprak? Net zoals de duivel via een slang tot Eva spraak.Jerommel schreef: 19 okt 2020, 22:36
Het betreft hier natuurlijk een spreken door / via een ezel (die onterecht werd gestraft), niet het spreken van de ezel zelf, aangezien die dat inderdaad niet zelf kunnen.
Ik neem aan dat zij geen dieren uitzochten met dezelfde karaktereigenschappen als zijzelf, een listige duivel via een listige slang en .....
Ik kan me wel voorstellen dat de schrijvers van de bijbelverhalen dat destijds met succes gefantaseerd hebben om een bepaalde boodschap over te brengen maar dat er anno 2020 nog mensen zijn hun verhalen letterlijk nemen................
De Bijbelse verslagen moet je nemen zoals ze zijn bedoeld en niet allerlei betekenissen er bij verzinnen.
Maar... iets om even te lezen:
Wat is dan het bewijs dat Jezus Christus als mens in deze wereld geleefd heeft? De bronnen waarop vertrouwd wordt om de realiteit van Christus te bewijzen zijn de vier Evangeliën in het Nieuwe Testament – Mattheüs, Markus, Lucas en Johannes. Deze evangeliën, en zij alleen, vertellen het verhaal van zijn leven. Nu weten we absoluut niets over Mattheüs, Markus, Lucas en Johannes, behalve wat er over hen gezegd wordt in de Evangeliën. Bovendien beweren de Evangeliën zelf niet dat ze door deze mensen geschreven zijn. Ze staan niet bekend als ‘Het Evangelie van Mattheüs’, of ‘Het Evangelie van Markus’, maar als ‘Het Evangelie volgens Mattheüs’, ‘Het Evangelie volgens Markus’, ‘Het Evangelie volgens Lucas’ en ‘Het Evangelie volgens Johannes’. Geen mens weet wie ook maar een enkele regel van deze Evangeliën geschreven heeft. En geen mens weet wanneer ze geschreven werden, of waar. Bijbelse geleerden hebben het feit vastgesteld dat ‘Het Evangelie volgens Markus’ het oudste van de vier is. De voornaamste reden voor deze conclusie is dat dit Evangelie korter is, eenvoudiger en natuurlijker dan de andere drie. Er is aangetoond dat de Evangeliën van Mattheüs en Lucas uitvergrotingen van het Evangelie van Markus zijn. Het Evangelie van Markus weet niets van de maagdelijke geboorte, van de Bergrede, van het ‘Onze Vader’ of van andere belangrijke feiten in het veronderstelde leven van Christus. Deze bijzonderheden werden door Mattheüs en Lucas toegevoegd.
Maar het ‘Evangelie volgens Markus’, zoals we dat nu kennen, is niet de originele Markus. Op dezelfde manier waarop Mattheüs en Lucas het ‘Evangelie volgens Markus’ kopieerden en uitbreidden, kopieerde Markus een eerder document dat bekend staat als ‘de originele Markus’, en breidde dit uit. Deze originele bron liet men verloren gaan in de vroegste tijden van de Kerk. Wat het was, wie het geschreven heeft, waar het was geschreven, weet niemand. Wat het ‘Evangelie volgens Johannes’ betreft, hierover zijn christelijke wetenschappers het wel eens, dit is niet een historisch document. Ze erkennen dat het niet een levensverhaal van Christus is, maar een interpretatie daarvan; dat het ons een geïdealiseerd en vergeestelijkt beeld geeft van wat Christus verondersteld werd te zijn geweest, en dat het grotendeels samengesteld is uit speculaties die hun oorsprong vinden in de Griekse filosofie. De Evangeliën volgens Mattheüs, Markus en Lucas – de ‘Synoptische Evangeliën’ genaamd - aan de ene kant, en het Evangelie volgens Johannes aan de andere kant, zijn tegenovergestelde uitersten in het denken. Het verschil in lering tussen de eerste drie Evangeliën en dat van Johannes is zo groot dat iedere criticus toe moet geven dat als Jezus preekte zoals de Synoptische Evangeliën dat vertellen, hij dat onmogelijk gedaan kon hebben zoals Johannes dat vermeldt. Het is zelfs zo dat we in de eerste drie Evangeliën en in het vierde twee verschillende Christussen tegenkomen. Zei ik twee? Het horen er drie te zijn; want volgens Markus was Christus een mens; volgens Mattheüs en Lucas was hij een halfgod; terwijl Johannes volhoudt dat hij God zelf was.
Er bestaat niet het geringste betrouwbare bewijs dat zou kunnen aantonen dat ook maar enig Evangelie in zijn huidige vorm eerder bestond dan honderd jaar na het tijdstip waarop Christus verondersteld wordt gestorven te zijn. Omdat bijbelwetenschappers geen betrouwbare middelen hebben om de datum te bepalen waarop de Evangeliën samengesteld werden, stellen zij die op de vroegst mogelijke die hun calculaties en gissingen toelaten. Maar de data waarop zij op deze wijze zijn gekomen, zijn nog steeds ver verwijderd van Christus of zijn apostelen. Men schat dat Markus enige tijd na het jaar 70 geschreven werd, Lucas in ongeveer 110, Mattheüs omstreeks 130, en Johannes zelfs niet eerder dan 140 jaar n.C. Laat me vooral benadrukken dat deze data gegist zijn, en dat ze zo vroeg mogelijk gesteld zijn. De eerste historische vermelding van de Evangeliën van Mattheüs, Markus en Lucas werd geschreven door de kerkvader Iraneüs in ongeveer 190 n.C. De enige nog eerdere vermelding van de Evangeliën is door Theopholis van Antiochië, die het Evangelie van Johannes noemt in 180 n.C.
Er bestaat absoluut niets dat zou kunnen aantonen dat deze Evangeliën – de enige gezaghebbende bronnen over het bestaan van Christus – eerder geschreven zouden zijn dan honderdvijftig jaar na de gebeurtenissen die zij voorwenden te beschrijven. Walter R. Cassels, de geleerde auteur van ‘Supernatural Religion’ (Bovennatuurlijke religie), één van de grootste werken ooit geschreven over de oorsprong van het christendom, zegt: ‘Na uitputtend onderzoek van de literatuur en de verklaringen die op dit onderwerp betrekking hebben, hebben we geen enkel duidelijk spoor gevonden van één van deze Evangeliën tijdens de eerste anderhalve eeuw na de dood van Christus.’ Hoe kunnen Evangeliën die niet eerder geschreven werden dan honderdvijftig jaar nadat Christus verondersteld wordt gestorven te zijn, en die niet berusten op enige betrouwbare getuigenverklaring, ook maar de geringste waarde hebben als bewijs dat hij ooit geleefd heeft? Historie dient gegrond te zijn op onvervalste documenten of op levend bewijs. Als iemand vandaag zou proberen het leven te beschrijven van een veronderstelde figuur van honderdvijftig jaar geleden, zonder enige historische documenten om zijn verhaal op te baseren, zou hij niet een geschiedkundig boek produceren, maar slechts een roman. Op geen enkele bewering daarin zou men kunnen vertrouwen.
Christus wordt verondersteld een Jood te zijn geweest, en van zijn discipelen wordt gezegd dat ze Joodse vissers waren. Zijn taal, en die van zijn volgelingen, moet daarom het Aramees zijn geweest – de gangbare taal van Palestina in die dagen. Maar de Evangeliën zijn in het Grieks geschreven, alle vier. Zij waren ook niet uit een andere taal vertaald. Iedere gezaghebbende bijbelgeleerde sinds Erasmus, vierhonderd jaar geleden, houdt vol dat ze oorspronkelijk in het Grieks geschreven waren. Dit bewijst dat ze niet door de discipelen van Christus geschreven kunnen zijn, of door een andere vroege christen. Buitenlandse Evangeliën, door onbekende mensen in een vreemde taal geschreven, verscheidene generaties na de dood van degenen waarvan verondersteld zou kunnen worden dat zij met de feiten bekend waren – zo ziet het bewijs er uit waarop vertrouwd moet worden dat ze het leven van Jezus aantonen.
Maar hoewel de Evangeliën vele generaties te laat geschreven zijn om nog enige autoriteit te hebben, zijn de originele documenten, voor wat ze ook geweest mogen zijn, niet bewaard gebleven. De Evangeliën die in de tweede eeuw geschreven werden bestaan niet meer. Ze zijn verloren geraakt of vernietigd. Van de oudste Evangeliën die we nog hebben wordt aangenomen dat ze kopieën van kopieën van kopieën zijn van deze Evangeliën. Wie deze kopieën gemaakt heeft weten we niet; we weten niet wanneer ze gemaakt zijn; noch weten we of ze naar waarheid gekopieerd zijn. Tussen de vroegste Evangeliën en de oudste bestaande manuscripten van het Nieuwe Testament gaapt een leegte van driehonderd jaren. Daarom is het onmogelijk te zeggen wat de originele Evangeliën bevat kunnen hebben.