R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Forumregels
Als je een tip wil geven over een bepaald boek, dan kan dat hier in het topic "Boekentips".
Wil je uitgebreid een boek gaan bespreken open er dan een apart topic voor. Dan kun je het uitgebreid bespreken en erover in discussie gaan.
Als je een tip wil geven over een bepaald boek, dan kan dat hier in het topic "Boekentips".
Wil je uitgebreid een boek gaan bespreken open er dan een apart topic voor. Dan kun je het uitgebreid bespreken en erover in discussie gaan.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 23.
Poging 3 om de broers van de Heer te duiden
Carrier is nog niet uitgeargumenteerd. Nu gaat hij op blz. 584 in op het feit dat er ‘van de Heer’ staat en niet ‘van Jezus’. ‘De broers van de Heer’ moet een creatie zijn vanuit christelijke ideologie. Ja nogal wiedes! Buiten de christelijke gemeenschappen zou men zo niet spreken. Carrier zegt hier ook dat deze titel gegeven kan zijn omdat het om echte broers van Jezus gaat. "Maar zoals overvloedig bewijs aantoont, zou men het ook verdiend hebben door eenvoudigweg een gedoopte christen te zijn." Zoals in deel 18 en 22 uiteengezet, heeft Carrier in feite een zeer magere onderbouwing gegeven die na onderzoek geen steek houdt. Het is holle retoriek.
In deze zinnen ontstaat een nieuw probleem. Want Carrier introduceert hier plotseling de gedachte dat ‘broeders van de Heer’ een titel is. Maar het gaat natuurlijk niet om een titel, alleen ‘de Heer’ is een titel.
Als ondersteunend argument voor de gedachte dat het om gewone christenen gaat, zegt hij dat biologische relaties geen bijzondere privileges konden meebrengen volgens Paulus. Dit is een gezocht argument, weer zo’n redenering waar een fundamentalistische dogmaticus trots op zou zijn. Het is gemakkelijk aan te tonen dat de natuur nog altijd zorgde voor verschillen in de christelijke gemeenten: mannen hebben volgens Paulus nog altijd gezag over hun vrouwen bijvoorbeeld (1 Kor. 11:2-16). Gelijkheid ten opzichte van Christus betekent in het geheel niet dat biologische verhoudingen zijn uitgewist. En als bij Paulus biologische relaties geen rol meer mochten spelen, waarom is hij dan toch zo zwaar bedroefd over het lot van zijn volksgenoten, de Joden.
Carrier zegt: men was gelijken afgezien van de taken die God gegeven had in de kerk (verwijzing naar 1 Kor. 12:28). Maar dat is precies de kwestie hier. Paulus vergelijkt zich immers als apostel met andere apostelen. Dat de veronderstelde broers van Jezus hun bijzondere status (enkel) ontleenden aan hun biologische verwantschap, is niet evident. Neem het geval Jakobus, die net als de andere apostelen een Christusverschijning heeft gehad. Hij had zijn positie niet (enkel) omdat hij de broer van de Heer was, maar omdat hij voldeed aan apostolische kwalificaties. In het rijtje ‘de andere apostelen en de broers van de Heer en Kefas’ geeft ‘de broers van de Heer’ niet automatisch een positie met bepaalde privileges aan, maar gaat het om een overkoepelende titel (‘apostelen’) en twee benamingen voor mensen: de broers van de Heer en Kefas.
Het is duidelijk dat Carrier wanhopig op zoek is naar argumenten, hoe zwak ze ook zijn.
Poging 4 om de broers van de Heer te duiden
Omdat Carrier vastzit in de onwaarschijnlijke hypothese dat alle christenen broeders van de Heer zijn, gaat hij op blz. 584 voort met de bewering dat als het wél om echte broers van de Heer gaat, deze term op een of andere manier bewaakt zou moeten zijn zodat men nooit zichzelf ‘broer van de Heer’ mocht noemen. Maar dat is volgens hem natuurlijk onwaarschijnlijk.
Omdat de veronderstelling niet klopt, is het argument ondeugdelijk.
Poging 5 om de broers van de Heer te duiden.
Carrier moet natuurlijk zoveel mogelijk gruis en troep bijeenschrapen om tegenwicht te bieden tegen de meest eenvoudige interpretatie. Daarom komt hij op de proppen met de gedachte dat het zou kunnen gaan om ‘apostelen van de hoogste rang’. Dit komt volledig uit Carriers fantasie voort, maar is volgens hem waarschijnlijk. Uiteraard, want zoals we al gezien hebben kan Carrier buiten de bronnen om in de geschiedenis kijken. Hoe geniaal!
Terugkeer naar poging 2 om de broers van de Heer te duiden
Het meest waarschijnlijk vindt Carrier echter de gedachte dat ‘broeders van de Heer’ gewoon de naam voor christenen was, en dat ‘broeder’ daarvoor een ingekorte aanduiding is. Dit alles is gebaseerd op de fantasie van Carrier, en op element 12 dat al vaak is langsgekomen.
Volgens Carrier is dit de simpelste hypothese. Maar dat kan hij alleen beweren door het kaartenhuis rond element 12 te zetten tegenover het vermeende argument uit stilte dat het Paulus niet impliceert of zegt dat het om biologische broers gaat. Die laatste eis is in deel 22 al ontmaskerd als een vorm van ‘zeeleeuwen’. De ergste blunder is echter dat Carrier de taalkundige gegevens negeert.
Romeinen 16:15 laat namelijk zien dat ‘de zus van x’ natuurlijkerwijs op een letterlijke zus slaat. Paulus hoeft niet extra aan te geven dat het om een letterlijke zus gaat. Dat blijkt namelijk uit de manier waarop deze term wordt gebruikt: Nereus heeft een zus – wat als het overdrachtelijk zou zijn rare info op zou leveren, want Nereus heeft vele overdrachtelijke zussen. Zo ook bij ‘de broers van de Heer’: de meest natuurlijke lezing op basis van hoe taal werkt is dat het om letterlijke broers gaat.
Poging 3 om de broers van de Heer te duiden
Carrier is nog niet uitgeargumenteerd. Nu gaat hij op blz. 584 in op het feit dat er ‘van de Heer’ staat en niet ‘van Jezus’. ‘De broers van de Heer’ moet een creatie zijn vanuit christelijke ideologie. Ja nogal wiedes! Buiten de christelijke gemeenschappen zou men zo niet spreken. Carrier zegt hier ook dat deze titel gegeven kan zijn omdat het om echte broers van Jezus gaat. "Maar zoals overvloedig bewijs aantoont, zou men het ook verdiend hebben door eenvoudigweg een gedoopte christen te zijn." Zoals in deel 18 en 22 uiteengezet, heeft Carrier in feite een zeer magere onderbouwing gegeven die na onderzoek geen steek houdt. Het is holle retoriek.
In deze zinnen ontstaat een nieuw probleem. Want Carrier introduceert hier plotseling de gedachte dat ‘broeders van de Heer’ een titel is. Maar het gaat natuurlijk niet om een titel, alleen ‘de Heer’ is een titel.
Als ondersteunend argument voor de gedachte dat het om gewone christenen gaat, zegt hij dat biologische relaties geen bijzondere privileges konden meebrengen volgens Paulus. Dit is een gezocht argument, weer zo’n redenering waar een fundamentalistische dogmaticus trots op zou zijn. Het is gemakkelijk aan te tonen dat de natuur nog altijd zorgde voor verschillen in de christelijke gemeenten: mannen hebben volgens Paulus nog altijd gezag over hun vrouwen bijvoorbeeld (1 Kor. 11:2-16). Gelijkheid ten opzichte van Christus betekent in het geheel niet dat biologische verhoudingen zijn uitgewist. En als bij Paulus biologische relaties geen rol meer mochten spelen, waarom is hij dan toch zo zwaar bedroefd over het lot van zijn volksgenoten, de Joden.
Carrier zegt: men was gelijken afgezien van de taken die God gegeven had in de kerk (verwijzing naar 1 Kor. 12:28). Maar dat is precies de kwestie hier. Paulus vergelijkt zich immers als apostel met andere apostelen. Dat de veronderstelde broers van Jezus hun bijzondere status (enkel) ontleenden aan hun biologische verwantschap, is niet evident. Neem het geval Jakobus, die net als de andere apostelen een Christusverschijning heeft gehad. Hij had zijn positie niet (enkel) omdat hij de broer van de Heer was, maar omdat hij voldeed aan apostolische kwalificaties. In het rijtje ‘de andere apostelen en de broers van de Heer en Kefas’ geeft ‘de broers van de Heer’ niet automatisch een positie met bepaalde privileges aan, maar gaat het om een overkoepelende titel (‘apostelen’) en twee benamingen voor mensen: de broers van de Heer en Kefas.
Het is duidelijk dat Carrier wanhopig op zoek is naar argumenten, hoe zwak ze ook zijn.
Poging 4 om de broers van de Heer te duiden
Omdat Carrier vastzit in de onwaarschijnlijke hypothese dat alle christenen broeders van de Heer zijn, gaat hij op blz. 584 voort met de bewering dat als het wél om echte broers van de Heer gaat, deze term op een of andere manier bewaakt zou moeten zijn zodat men nooit zichzelf ‘broer van de Heer’ mocht noemen. Maar dat is volgens hem natuurlijk onwaarschijnlijk.
Omdat de veronderstelling niet klopt, is het argument ondeugdelijk.
Poging 5 om de broers van de Heer te duiden.
Carrier moet natuurlijk zoveel mogelijk gruis en troep bijeenschrapen om tegenwicht te bieden tegen de meest eenvoudige interpretatie. Daarom komt hij op de proppen met de gedachte dat het zou kunnen gaan om ‘apostelen van de hoogste rang’. Dit komt volledig uit Carriers fantasie voort, maar is volgens hem waarschijnlijk. Uiteraard, want zoals we al gezien hebben kan Carrier buiten de bronnen om in de geschiedenis kijken. Hoe geniaal!
Terugkeer naar poging 2 om de broers van de Heer te duiden
Het meest waarschijnlijk vindt Carrier echter de gedachte dat ‘broeders van de Heer’ gewoon de naam voor christenen was, en dat ‘broeder’ daarvoor een ingekorte aanduiding is. Dit alles is gebaseerd op de fantasie van Carrier, en op element 12 dat al vaak is langsgekomen.
Volgens Carrier is dit de simpelste hypothese. Maar dat kan hij alleen beweren door het kaartenhuis rond element 12 te zetten tegenover het vermeende argument uit stilte dat het Paulus niet impliceert of zegt dat het om biologische broers gaat. Die laatste eis is in deel 22 al ontmaskerd als een vorm van ‘zeeleeuwen’. De ergste blunder is echter dat Carrier de taalkundige gegevens negeert.
Romeinen 16:15 laat namelijk zien dat ‘de zus van x’ natuurlijkerwijs op een letterlijke zus slaat. Paulus hoeft niet extra aan te geven dat het om een letterlijke zus gaat. Dat blijkt namelijk uit de manier waarop deze term wordt gebruikt: Nereus heeft een zus – wat als het overdrachtelijk zou zijn rare info op zou leveren, want Nereus heeft vele overdrachtelijke zussen. Zo ook bij ‘de broers van de Heer’: de meest natuurlijke lezing op basis van hoe taal werkt is dat het om letterlijke broers gaat.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 24.
De broers van de Heer als gewone christenen in context
Nu heeft Carrier een probleem, want volgens hem staat er in 1 Korintiërs 9:4-6:
1 Korintiërs 9 (aangepast): [4] Hebben wij geen recht op eten en drinken? [5] Zouden wij niet het recht hebben een gelovige echtgenote op onze reizen mee te nemen, zoals de andere apostelen, de gewone christenen en Kefas (= apostel)? [6] Of zouden nu uitgerekend Barnabas en ik in ons eigen levensonderhoud moeten voorzien?
De vraag is nu waarom Paulus, die het in de context steeds heeft over mensen van apostolische status die het evangelie verkondigen, opeens ‘de gewone christenen’ noemt die het recht zouden hebben te leven op kosten van de gemeente waar ze op bezoek komen.
Carriers argumentatie is een rommeltje (blz. 586). Ten eerste moet hij veronderstellen dat gewone christenen die voor kerkzaken op reis waren, op kosten van de gastgemeente mochten leven. Maar dergelijke incidentele reizen waren waarschijnlijk afgedekt door persoonlijke middelen en door de gemeente waardoor ze werden uitgezonden om bijvoorbeeld een brief over te brengen. De rijke vrouw Febe die waarschijnlijk de brief aan de Romeinen vanuit Korinte bezorgde, is hiervan een voorbeeld. Bovendien werden zulke gevallen afgedekt door de gebruikelijke gastvrijheidsnormen. Paulus heeft het echter over rondreizende evangelieverkondigers zoals hemzelf, die vaak geen thuisgemeente hadden die hen ondersteunde, maar wel behoorlijk lang te gast konden zijn bij bepaalde gemeenten.
Carrier denkt dat Paulus een argument a fortiori gebruikt: als zelfs gewone christenen dit recht hebben, dan hij als apostel en de andere apostelen des te meer. Maar dit gaat in tegen de opbouw van de zin, omdat Paulus begint met ‘de andere apostelen’, dan ‘de gewone christenen’ en dan weer Kefas de apostel. De aanname dat Paulus midden in een argumentatie over gelijke rechten als de apostelen opeens een impliciet a fortiori argument aanbrengt, is gewrongen. Maar volgens Carrier zelf geeft het (uiteraard, wie had het anders verwacht) perfect sense.
Carrier beweert dat als je aanneemt dat het om de broers van de Heer gaat, het onwaarschijnlijk is dat de Korintiërs ervan overtuigd waren geweest dat Paulus gelijke status had aan de verheven familie van de Heer. Maar nu heeft de familie van Jezus opeens een superstatus? Waar komt dat opeens vandaan?
Het is gênant om te zien hoe Carrier de simpelste oplossing verzwijgt: de broers van de Heer en Kefas zijn gewoon twee voorbeelden bij de categorie ‘andere apostelen’. Ze hebben dezelfde status als Paulus, omdat ze een verschijning van de opgestane Heer hebben gehad en op basis van die roeping rondreizen om het evangelie te verkondigen.
De broers van de Heer als gewone christenen in context
Nu heeft Carrier een probleem, want volgens hem staat er in 1 Korintiërs 9:4-6:
1 Korintiërs 9 (aangepast): [4] Hebben wij geen recht op eten en drinken? [5] Zouden wij niet het recht hebben een gelovige echtgenote op onze reizen mee te nemen, zoals de andere apostelen, de gewone christenen en Kefas (= apostel)? [6] Of zouden nu uitgerekend Barnabas en ik in ons eigen levensonderhoud moeten voorzien?
De vraag is nu waarom Paulus, die het in de context steeds heeft over mensen van apostolische status die het evangelie verkondigen, opeens ‘de gewone christenen’ noemt die het recht zouden hebben te leven op kosten van de gemeente waar ze op bezoek komen.
Carriers argumentatie is een rommeltje (blz. 586). Ten eerste moet hij veronderstellen dat gewone christenen die voor kerkzaken op reis waren, op kosten van de gastgemeente mochten leven. Maar dergelijke incidentele reizen waren waarschijnlijk afgedekt door persoonlijke middelen en door de gemeente waardoor ze werden uitgezonden om bijvoorbeeld een brief over te brengen. De rijke vrouw Febe die waarschijnlijk de brief aan de Romeinen vanuit Korinte bezorgde, is hiervan een voorbeeld. Bovendien werden zulke gevallen afgedekt door de gebruikelijke gastvrijheidsnormen. Paulus heeft het echter over rondreizende evangelieverkondigers zoals hemzelf, die vaak geen thuisgemeente hadden die hen ondersteunde, maar wel behoorlijk lang te gast konden zijn bij bepaalde gemeenten.
Carrier denkt dat Paulus een argument a fortiori gebruikt: als zelfs gewone christenen dit recht hebben, dan hij als apostel en de andere apostelen des te meer. Maar dit gaat in tegen de opbouw van de zin, omdat Paulus begint met ‘de andere apostelen’, dan ‘de gewone christenen’ en dan weer Kefas de apostel. De aanname dat Paulus midden in een argumentatie over gelijke rechten als de apostelen opeens een impliciet a fortiori argument aanbrengt, is gewrongen. Maar volgens Carrier zelf geeft het (uiteraard, wie had het anders verwacht) perfect sense.
Carrier beweert dat als je aanneemt dat het om de broers van de Heer gaat, het onwaarschijnlijk is dat de Korintiërs ervan overtuigd waren geweest dat Paulus gelijke status had aan de verheven familie van de Heer. Maar nu heeft de familie van Jezus opeens een superstatus? Waar komt dat opeens vandaan?
Het is gênant om te zien hoe Carrier de simpelste oplossing verzwijgt: de broers van de Heer en Kefas zijn gewoon twee voorbeelden bij de categorie ‘andere apostelen’. Ze hebben dezelfde status als Paulus, omdat ze een verschijning van de opgestane Heer hebben gehad en op basis van die roeping rondreizen om het evangelie te verkondigen.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 25.
Ander bewijs voor de broers van de Heer
Carrier argumenteert met apologetische retoriek en niet op een wetenschappelijk niveau. De conclusie staat al vast, het gaat er alleen om de lezer met veel vertoon van woorden te overbluffen. We beginnen steeds beter te begrijpen waarom Carrier in zijn eigen specialisme geen enkele wetenschappelijke publicatie op zijn naam heeft staan.
Op blz. 587 gaat hij in op de kwestie dat ‘historicisten’ zich kunnen beroepen op bewijs buiten de brieven. Laten we deze framing even op ons inwerken. Carrier kan zich kennelijk niet voorstellen dat wetenschappers niet naar een bepaalde conclusie toe redeneren. Nee, je kunt alleen maar ‘historicist’ zijn die argumenten zoekt bij een bepaalde conclusie.
Een historicus gaat echter anders te werk. (Wellicht had hij dat kunnen leren als hij zijn tijd niet had verdaan aan online discussies op terreinen buiten zijn specialisme.)
Een historicus/filoloog/exegeet constateert dat Paulus eenmaal spreekt over ‘Jakobus, de broer van de Heer’, en eenmaal over ‘de broers van de Heer’. De taalkundige constructie wijst op een letterlijke bedoeling (vgl. Rom. 16:15): het gaat om letterlijke broers.
De historicus/filoloog/exegeet gaat dan op zoek naar andere mogelijke verklaringen, bezwaren tegen deze aanvankelijke waarschijnlijkheid van een letterlijke bedoeling, andere gegevens, enzovoort.
Wat blijkt: ‘de broer(s) van de Heer’ wordt nergens gebruikt in overdrachtelijke zin. En deze broers zijn apostelen of worden sterk geassocieerd met apostelen, de kerngroep waaruit de hele christelijke beweging is ontstaan.
Andere vroege bronnen zijn eensluidend: Jezus had broers. Dat betekent in de eerste plaats dat in vroegchristelijke kringen er een brede overtuiging was dat Jezus een of meer broers had. Dat legt gewicht in de schaal. Wat is waarschijnlijker? Dat Paulus het als enige over broers van de Heer heeft die geen letterlijke broers zijn en dat alle bronnen erna opeens op letterlijke broers overgaan, of dat Paulus, zoals de taalkundige gegevens al suggereren, ook gewoon letterlijke broers bedoeld?
Carrier moet al die andere gegevens van tafel vegen. Maar de kans dat hij in elk van die gevallen gelijk heeft, en dat het historisch tegenovergesteld is aan wat elk van die bronnen zegt, is uiteraard kleiner dan dat het eensluidende getuigenis van die bronnen gewoon klopt. Carrier moet bron voor bron onschadelijk maken, maar daartegenover staat één eensluidende claim.
De zaak is natuurlijk complexer, want het zou kunnen dat al die latere bronnen bijvoorbeeld berusten op een misverstand dat ergens tussen Paulus’ brieven en die latere bronnen ontstaan is. Maar het gaat eerst even om de waarschijnlijkheid van het algemene scenario; de alternatieven vergen uitgebreidere bewijsvoering en moeten met de kracht van de argumenten opwegen tegen de toegenomen complexiteit van de verklaring.
Het hoofdargument dat Carrier hier naar voren brengt, is dat de evangeliën de broers neerzetten als ongelovigen. Maar dat legt weinig gewicht in de schaal, want het is met name in het Evangelie volgens Marcus en het Evangelie volgens Johannes zo dat (haast) niemand Jezus werkelijk kan doorgronden en dus geen echt geloof heeft. De leerlingen geven steeds blijk van onbegrip, ongeloof en tekortschietend geloof. De broers bevinden zich dus in goed gezelschap. Carrier zegt dat de evangeliën nergens laten blijken dat de broers later tot geloof kwamen. Maar dit is een argument vanuit stilte. Dat werkt alleen als de evangeliën dit beslist hadden moeten vermelden, maar dat is niet het geval. Kortom, de bronnen wijzen voor de broers op een pad van onbegrip van Jezus (vergelijkbaar met het onbegrip van de leerlingen) naar hun inclusie in de kerngroep van het christendom (o.a. Paulus, Handelingen 1; net zoals de leerlingen). Dit alles levert geen enkel probleem op voor de hypothese dat Paulus de letterlijke broers van Jezus bedoelt.
Carrier speelt vervolgens aan de hand van Handelingen twee zaken tegen elkaar uit. (1) De broers van Jezus spelen geen enkele rol in Handelingen, wat erop wijst dat ze niet bestonden, en (2) de hypothese dat ze een erkende, bevoorrechte groep in kerkelijk leiderschap waren. Dit is een valse tegenstelling. Ten eerste is Carrier slordig, want in Handelingen 1 komen de broers van Jezus wel degelijk voor bij de eerste gemeente in Jeruzalem. Ten tweede is het alternatief niet dat ze een erkende, bevoorrechte groep in kerkelijk leiderschap waren, maar dat broers van Jezus een rol speelden in de vroegste gemeente en volgens Paulus onder de apostelen vielen of tenminste daarmee vergelijkbare dingen deden. Ten derde, van de meeste mensen die ‘Lucas’ in Handelingen 1 opsomt, horen we daarna niets meer, en er verschijnen weer anderen op het toneel. Dat zegt dus allemaal weinig. Ten vierde, Carrier neemt aan dat de Jakobus die vanaf Handelingen 12 in beeld komt als een van de leiders in Jeruzalem, niet de broer van Jezus is. Maar dat is geen uitgemaakte zaak. Al met al levert dit alles geen enkel probleem op voor de hypothese dat Paulus de letterlijke broers van Jezus bedoelt.
Carrier noemt ook even het bewijs buiten het NT, maar dat is volgens hem ‘belachelijk en onbetrouwbaar’. Het woord ‘belachelijk’ zou een historicus niet snel gebruiken. Maar Carrier is hier apologetisch bezig en gaat in tegen de consensus. Hij denkt dat de vermelding van Jakobus als broer van Jezus in Josephus, Ant. 20.200 niet de oorspronkelijke tekst is.
Kortom, Carrier wil in een paar zinnen alle gegevens over de broers van Jezus in de bronnen buiten de brieven van Paulus van tafel vegen. Maar achter elke veeg zit een aparte hulphypothese waarom wat de bron claimt of impliceert niet betrouwbaar is. Het is een veel eenvoudiger hypothese dat het eensluidende getuigenis van een reeks latere bronnen dan Paulus bevestigt wat al waarschijnlijk is op basis van de tekst van Paulus’ brieven zelf: Paulus verwijst waarschijnlijk naar letterlijke broers van Jezus.
Maar volgens Carrier is het ‘zeker’ dat 1 Korintiërs 9:5 niet naar de familie van Jezus verwijst. Tsja.
Ander bewijs voor de broers van de Heer
Carrier argumenteert met apologetische retoriek en niet op een wetenschappelijk niveau. De conclusie staat al vast, het gaat er alleen om de lezer met veel vertoon van woorden te overbluffen. We beginnen steeds beter te begrijpen waarom Carrier in zijn eigen specialisme geen enkele wetenschappelijke publicatie op zijn naam heeft staan.
Op blz. 587 gaat hij in op de kwestie dat ‘historicisten’ zich kunnen beroepen op bewijs buiten de brieven. Laten we deze framing even op ons inwerken. Carrier kan zich kennelijk niet voorstellen dat wetenschappers niet naar een bepaalde conclusie toe redeneren. Nee, je kunt alleen maar ‘historicist’ zijn die argumenten zoekt bij een bepaalde conclusie.
Een historicus gaat echter anders te werk. (Wellicht had hij dat kunnen leren als hij zijn tijd niet had verdaan aan online discussies op terreinen buiten zijn specialisme.)
Een historicus/filoloog/exegeet constateert dat Paulus eenmaal spreekt over ‘Jakobus, de broer van de Heer’, en eenmaal over ‘de broers van de Heer’. De taalkundige constructie wijst op een letterlijke bedoeling (vgl. Rom. 16:15): het gaat om letterlijke broers.
De historicus/filoloog/exegeet gaat dan op zoek naar andere mogelijke verklaringen, bezwaren tegen deze aanvankelijke waarschijnlijkheid van een letterlijke bedoeling, andere gegevens, enzovoort.
Wat blijkt: ‘de broer(s) van de Heer’ wordt nergens gebruikt in overdrachtelijke zin. En deze broers zijn apostelen of worden sterk geassocieerd met apostelen, de kerngroep waaruit de hele christelijke beweging is ontstaan.
Andere vroege bronnen zijn eensluidend: Jezus had broers. Dat betekent in de eerste plaats dat in vroegchristelijke kringen er een brede overtuiging was dat Jezus een of meer broers had. Dat legt gewicht in de schaal. Wat is waarschijnlijker? Dat Paulus het als enige over broers van de Heer heeft die geen letterlijke broers zijn en dat alle bronnen erna opeens op letterlijke broers overgaan, of dat Paulus, zoals de taalkundige gegevens al suggereren, ook gewoon letterlijke broers bedoeld?
Carrier moet al die andere gegevens van tafel vegen. Maar de kans dat hij in elk van die gevallen gelijk heeft, en dat het historisch tegenovergesteld is aan wat elk van die bronnen zegt, is uiteraard kleiner dan dat het eensluidende getuigenis van die bronnen gewoon klopt. Carrier moet bron voor bron onschadelijk maken, maar daartegenover staat één eensluidende claim.
De zaak is natuurlijk complexer, want het zou kunnen dat al die latere bronnen bijvoorbeeld berusten op een misverstand dat ergens tussen Paulus’ brieven en die latere bronnen ontstaan is. Maar het gaat eerst even om de waarschijnlijkheid van het algemene scenario; de alternatieven vergen uitgebreidere bewijsvoering en moeten met de kracht van de argumenten opwegen tegen de toegenomen complexiteit van de verklaring.
Het hoofdargument dat Carrier hier naar voren brengt, is dat de evangeliën de broers neerzetten als ongelovigen. Maar dat legt weinig gewicht in de schaal, want het is met name in het Evangelie volgens Marcus en het Evangelie volgens Johannes zo dat (haast) niemand Jezus werkelijk kan doorgronden en dus geen echt geloof heeft. De leerlingen geven steeds blijk van onbegrip, ongeloof en tekortschietend geloof. De broers bevinden zich dus in goed gezelschap. Carrier zegt dat de evangeliën nergens laten blijken dat de broers later tot geloof kwamen. Maar dit is een argument vanuit stilte. Dat werkt alleen als de evangeliën dit beslist hadden moeten vermelden, maar dat is niet het geval. Kortom, de bronnen wijzen voor de broers op een pad van onbegrip van Jezus (vergelijkbaar met het onbegrip van de leerlingen) naar hun inclusie in de kerngroep van het christendom (o.a. Paulus, Handelingen 1; net zoals de leerlingen). Dit alles levert geen enkel probleem op voor de hypothese dat Paulus de letterlijke broers van Jezus bedoelt.
Carrier speelt vervolgens aan de hand van Handelingen twee zaken tegen elkaar uit. (1) De broers van Jezus spelen geen enkele rol in Handelingen, wat erop wijst dat ze niet bestonden, en (2) de hypothese dat ze een erkende, bevoorrechte groep in kerkelijk leiderschap waren. Dit is een valse tegenstelling. Ten eerste is Carrier slordig, want in Handelingen 1 komen de broers van Jezus wel degelijk voor bij de eerste gemeente in Jeruzalem. Ten tweede is het alternatief niet dat ze een erkende, bevoorrechte groep in kerkelijk leiderschap waren, maar dat broers van Jezus een rol speelden in de vroegste gemeente en volgens Paulus onder de apostelen vielen of tenminste daarmee vergelijkbare dingen deden. Ten derde, van de meeste mensen die ‘Lucas’ in Handelingen 1 opsomt, horen we daarna niets meer, en er verschijnen weer anderen op het toneel. Dat zegt dus allemaal weinig. Ten vierde, Carrier neemt aan dat de Jakobus die vanaf Handelingen 12 in beeld komt als een van de leiders in Jeruzalem, niet de broer van Jezus is. Maar dat is geen uitgemaakte zaak. Al met al levert dit alles geen enkel probleem op voor de hypothese dat Paulus de letterlijke broers van Jezus bedoelt.
Carrier noemt ook even het bewijs buiten het NT, maar dat is volgens hem ‘belachelijk en onbetrouwbaar’. Het woord ‘belachelijk’ zou een historicus niet snel gebruiken. Maar Carrier is hier apologetisch bezig en gaat in tegen de consensus. Hij denkt dat de vermelding van Jakobus als broer van Jezus in Josephus, Ant. 20.200 niet de oorspronkelijke tekst is.
Kortom, Carrier wil in een paar zinnen alle gegevens over de broers van Jezus in de bronnen buiten de brieven van Paulus van tafel vegen. Maar achter elke veeg zit een aparte hulphypothese waarom wat de bron claimt of impliceert niet betrouwbaar is. Het is een veel eenvoudiger hypothese dat het eensluidende getuigenis van een reeks latere bronnen dan Paulus bevestigt wat al waarschijnlijk is op basis van de tekst van Paulus’ brieven zelf: Paulus verwijst waarschijnlijk naar letterlijke broers van Jezus.
Maar volgens Carrier is het ‘zeker’ dat 1 Korintiërs 9:5 niet naar de familie van Jezus verwijst. Tsja.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
= bedoeltPaulus, zoals de taalkundige gegevens al suggereren, ook gewoon letterlijke broers bedoeld
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 26.
Jakobus de broer van de Heer
De context van Galaten 1:19
De andere indicatie dat Jezus’ broers had volgens Paulus is te vinden in Galaten 1:19. Deze verwijzing staat in de volgende context. Paulus schrijft (in het jaar 51 of 56) een zeer felle brief aan de Galaten waarin hij de invloed probeert te bestrijden die uitgaat van bepaalde nieuwe predikers. Dit zijn christelijke Joden, die verkondigen dat je eerst Jood moest worden om de redding door Christus te verkrijgen. Daarvoor zetten ze de Galaten onder druk en trekken ze het mandaat voor Paulus’ apostelschap in twijfel. Waarschijnlijk beweerden ze dat Paulus’ missie te ver afweek van wat de apostelen in Jeruzalem voorstonden, en daarom geen echte apostel kon zijn.
Daartegenover verdedigt Paulus zich door te stellen dat hij door Jezus Christus en God de Vader zelve is geroepen, en dat hij na zijn roeping ook geen contact nodig heeft gehad met de apostelen in Jeruzalem. Het evangelie dat Paulus verkondigt, heeft namelijk geen menselijke oorsprong (Gal. 1:11-12), na de openbaring van Jezus Christus raadpleegde hij geen mensen (Gal. 1:16) en ging hij niet naar de eerdere apostelen in Jeruzalem (Gal.1:17). Pas na drie jaar deed hij het volgende:
Galaten 1:18-20 (NBV21) - [18] Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Kefas te ontmoeten, en bij hem bleef ik twee weken. [19] Maar van de overige apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broer van de Heer. [20] God is mijn getuige dat ik u de waarheid schrijf.
Dit is iets dat Paulus moet toegeven, want het ondergraaft potentieel zijn claim van onafhankelijkheid van Jeruzalem. Hij kan er echter niet omheen dat hij drie jaar later Kefas heeft ontmoet en ook Jakobus de broer van de Heer. Hij had dit liever niet gezegd, maar hij wil niet riskeren dat de nieuwe predikers met informatie uit Jeruzalem hem voor leugenaar uitmaken.
Carriers behandeling van de kwestie Jakobus
Uitleg 1
Carrier oppert verschillende interpretaties. Hij herhaalt vanaf blz. 587 eerdere argumenten: volgens hem bedoelde hij mogelijk ‘Jakobus de medebroeder in Christus’.
Dan zegt hij: in Galaten 2:9 staat dat deze Jakobus een hoge status had in de gemeente van Jeruzalem: ‘[9] Als blijk van erkenning van de genade die mij geschonken was, reikten Jakobus, Kefas en Johannes, die als steunpilaren golden, mij en Barnabas de broederhand: (…)’ (NBV21). De evangeliën noemen deze drie steevast leerlingen van Jezus, en Jakobus is dan de broer van Johannes. Wellicht, zegt Carrier, kende Paulus hen ook op die wijze.
Het is niet duidelijk of Carrier deze eerste uitleg serieus oppert, of alleen maar voorbij laat gaan als opzetje voor het vervolg. Ik maak in elk geval deze vier opmerkingen.
(1) Deze uitleg is intern tegenstrijdig. Want als Jakobus in 1:19 een gewone christen is en niet tot de apostelen behoort, is het niet mogelijk dat dezelfde Jakobus in het volgende hoofdstuk een van de drie (apostolische) kopstukken van de gemeente van Jeruzalem is.
(2) Ook is het van belang te noteren dat in de evangeliën steevast sprake is van:
Marc. 5:37 – Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus
Marc. 9:2 – Petrus, Jakobus en Johannes
Marc. 13:3 – Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas
Marc. 14:33 – Petrus, Jakobus en Johannes
Zie ook Matteüs 17:1; Lucas 8:51; 9:28.
In Galaten 2:9 staat echter: ‘Jakobus, Kefas en Johannes’. Dat is een andere volgorde. Het feit dat Jakobus niet direct voor Johannes staat genoemd, pleit ertegen dat de broer van Johannes is bedoeld.
(3) Volgens Handelingen 12:2 werd Jakobus de broer van Johannes begin jaren 40 gedood door een Herodes. Dit staat niet bij voorbaat vast als feit, maar de vraag is wel waarom iemand dit zou verzinnen; het is een zijdelingse opmerking van de auteur. Wie deze Jakobus dus als onderdeel van de drie steunpilaren in Jeruzalem wil laten optreden rond het jaar 48, moet verklaren waarom er een bericht is over zijn dood een aantal jaren eerder!
(4) Interessant is dat Carrier opeens bewijsmateriaal uit de evangeliën toelaat. Hij vindt dat het eensluidende bericht uit de evangeliën dat Jakobus en Johannes broers zijn, gewicht in de schaal legt, en haalt de duiding van het driemanschap in Galaten 2:9 uit de evangeliën.
Nu hij dit gedaan heeft, zet hij de deur open voor een tegenzet: het eensluidende bericht in alle vier de evangeliën en Handelingen dat Jezus broers (en zussen) had, waaronder Jakobus. Als dit de Jakobus is die bedoeld is in Galaten 1:19 en 2:9, past dit uitstekend: het past beter bij de naamvolgorde in Galaten 2:9 en wordt niet tegengesproken door een overlijdensbericht.
Jakobus de broer van de Heer
De context van Galaten 1:19
De andere indicatie dat Jezus’ broers had volgens Paulus is te vinden in Galaten 1:19. Deze verwijzing staat in de volgende context. Paulus schrijft (in het jaar 51 of 56) een zeer felle brief aan de Galaten waarin hij de invloed probeert te bestrijden die uitgaat van bepaalde nieuwe predikers. Dit zijn christelijke Joden, die verkondigen dat je eerst Jood moest worden om de redding door Christus te verkrijgen. Daarvoor zetten ze de Galaten onder druk en trekken ze het mandaat voor Paulus’ apostelschap in twijfel. Waarschijnlijk beweerden ze dat Paulus’ missie te ver afweek van wat de apostelen in Jeruzalem voorstonden, en daarom geen echte apostel kon zijn.
Daartegenover verdedigt Paulus zich door te stellen dat hij door Jezus Christus en God de Vader zelve is geroepen, en dat hij na zijn roeping ook geen contact nodig heeft gehad met de apostelen in Jeruzalem. Het evangelie dat Paulus verkondigt, heeft namelijk geen menselijke oorsprong (Gal. 1:11-12), na de openbaring van Jezus Christus raadpleegde hij geen mensen (Gal. 1:16) en ging hij niet naar de eerdere apostelen in Jeruzalem (Gal.1:17). Pas na drie jaar deed hij het volgende:
Galaten 1:18-20 (NBV21) - [18] Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Kefas te ontmoeten, en bij hem bleef ik twee weken. [19] Maar van de overige apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broer van de Heer. [20] God is mijn getuige dat ik u de waarheid schrijf.
Dit is iets dat Paulus moet toegeven, want het ondergraaft potentieel zijn claim van onafhankelijkheid van Jeruzalem. Hij kan er echter niet omheen dat hij drie jaar later Kefas heeft ontmoet en ook Jakobus de broer van de Heer. Hij had dit liever niet gezegd, maar hij wil niet riskeren dat de nieuwe predikers met informatie uit Jeruzalem hem voor leugenaar uitmaken.
Carriers behandeling van de kwestie Jakobus
Uitleg 1
Carrier oppert verschillende interpretaties. Hij herhaalt vanaf blz. 587 eerdere argumenten: volgens hem bedoelde hij mogelijk ‘Jakobus de medebroeder in Christus’.
Dan zegt hij: in Galaten 2:9 staat dat deze Jakobus een hoge status had in de gemeente van Jeruzalem: ‘[9] Als blijk van erkenning van de genade die mij geschonken was, reikten Jakobus, Kefas en Johannes, die als steunpilaren golden, mij en Barnabas de broederhand: (…)’ (NBV21). De evangeliën noemen deze drie steevast leerlingen van Jezus, en Jakobus is dan de broer van Johannes. Wellicht, zegt Carrier, kende Paulus hen ook op die wijze.
Het is niet duidelijk of Carrier deze eerste uitleg serieus oppert, of alleen maar voorbij laat gaan als opzetje voor het vervolg. Ik maak in elk geval deze vier opmerkingen.
(1) Deze uitleg is intern tegenstrijdig. Want als Jakobus in 1:19 een gewone christen is en niet tot de apostelen behoort, is het niet mogelijk dat dezelfde Jakobus in het volgende hoofdstuk een van de drie (apostolische) kopstukken van de gemeente van Jeruzalem is.
(2) Ook is het van belang te noteren dat in de evangeliën steevast sprake is van:
Marc. 5:37 – Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus
Marc. 9:2 – Petrus, Jakobus en Johannes
Marc. 13:3 – Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas
Marc. 14:33 – Petrus, Jakobus en Johannes
Zie ook Matteüs 17:1; Lucas 8:51; 9:28.
In Galaten 2:9 staat echter: ‘Jakobus, Kefas en Johannes’. Dat is een andere volgorde. Het feit dat Jakobus niet direct voor Johannes staat genoemd, pleit ertegen dat de broer van Johannes is bedoeld.
(3) Volgens Handelingen 12:2 werd Jakobus de broer van Johannes begin jaren 40 gedood door een Herodes. Dit staat niet bij voorbaat vast als feit, maar de vraag is wel waarom iemand dit zou verzinnen; het is een zijdelingse opmerking van de auteur. Wie deze Jakobus dus als onderdeel van de drie steunpilaren in Jeruzalem wil laten optreden rond het jaar 48, moet verklaren waarom er een bericht is over zijn dood een aantal jaren eerder!
(4) Interessant is dat Carrier opeens bewijsmateriaal uit de evangeliën toelaat. Hij vindt dat het eensluidende bericht uit de evangeliën dat Jakobus en Johannes broers zijn, gewicht in de schaal legt, en haalt de duiding van het driemanschap in Galaten 2:9 uit de evangeliën.
Nu hij dit gedaan heeft, zet hij de deur open voor een tegenzet: het eensluidende bericht in alle vier de evangeliën en Handelingen dat Jezus broers (en zussen) had, waaronder Jakobus. Als dit de Jakobus is die bedoeld is in Galaten 1:19 en 2:9, past dit uitstekend: het past beter bij de naamvolgorde in Galaten 2:9 en wordt niet tegengesproken door een overlijdensbericht.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 27
Carriers behandeling van de kwestie Jakobus (vervolg)
Uitleg 2: een redenering met een twijfelachtig beginpunt
Carrier zet nu een argumentatie op: ‘Jakobus de steunpilaar’, zo veronderstelt hij (maar zie de vorige aflevering), was de broer van Johannes en een van Jezus’ leerlingen. Als Paulus in Galaten 1:19 met ‘Jakobus, de broer van de Heer’ deze Jakobus bedoelde, gaat het niet om een letterlijke broer.
Om tot een letterlijke broer te komen, moet je in de Jakobus uit Galaten 1:19 een ander zien dat ‘Jakobus de steunpilaar’. Maar als je die twee uit elkaar haalt, dat is het net zo goed mogelijk dat Paulus met ‘Jakobus, de broer van de Heer’ een gewone christen bedoelt in onderscheid van de apostelen.
Deze redenering begint met de aanname dat ‘Jakobus de steunpilaar’ de broer van Johannes was. Zoals we gezien hebben is het probleem hiervan dat deze Jakobus volgens Handelingen al jaren dood was in het jaar 48. Bovendien is de eenvoudigste verklaring van Galaten 1-2 dat de Jakobus in 1:19 dezelfde is als in 2:9.
De formulering van Galaten 1:19
Carrier legt aardig correct uit dat Paulus betoogt dat hij niemand van de Jeruzalemse apostelen als zegsman had en dat hij alleen maar Petrus en Jakobus ontmoet/gezien heeft. Maar waarom schrijft Paulus dat zo omslachtig op? Had hij niet kunnen zeggen dat hij van degenen die eerder apostel dan hij, alleen Kefas en Jakobus gezien heeft?
De verklaring is echter niet moeilijk. Paulus had de bedoeling Kefas te ontmoeten: ‘Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Kefas te ontmoeten, en bij hem bleef ik twee weken.’ Daarna kan hij alle anderen noemen die hij toen gezien heeft: ‘Maar van de overige apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broer van de Heer.’
Carrier maakt hier een probleem van iets dat het niet is. Hij denkt, dat als het Paulus’ punt was dat hij Kefas ontmoette maar slechts minimaal contact heeft gehad met Jakobus, Paulus dit meer had moeten benadrukken. Dit is wederom een vorm van ‘zeeleeuwen’: steeds maar meer bewijs vragen en wat er al ligt negeren. Paulus geeft simpelweg zo min mogelijk toe: inderdaad, hij ging bij Kefas op bezoek om hem te ontmoeten en bleef daar twee weken. En verder had hij slechts minimaal contact met Jakobus, maar niet met andere apostelen.
Carrier interpreteert de zin anders:
“Maar behalve de apostelen heb ik alleen Jakobus, de gewone broeder, gezien.”
Paulus zou dan de ontmoeting met Kefas opgevat hebben als een ontmoeting met alle apostelen. En Jakobus is geen apostel. De bespreking hiervan vergt dat we op het Grieks ingaan.
Het Grieks van Galaten 1:19
[19] ἕτερον δὲ τῶν ἀποστόλων οὐκ εἶδον εἰ μὴ Ἰάκωβον τὸν ἀδελφὸν τοῦ κυρίου.
Letterlijk: ander – maar – (van) de apostelen – niet – zag ik – behalve (of: maar) – Jakobus de broer van de Heer.
De eerste vier woorden kun je theoretisch lezen als ‘maar een ander van de apostelen’ of ‘maar een ander dan de apostelen’. In het eerste geval ontkent Paulus dat hij een andere apostel heeft gezien, in het tweede geval ontkent hij dat hij iemand buiten de groep apostelen heeft gezien.
Carrier gaat nu gedetailleerd in op de syntaxis, en verwijst dan naar een artikel van Trudinger die ‘dit’ zou betogen. Dit is misleidend. Trudinger heeft in dat artikel alleen betoogd dat je ‘anders dan de apostelen’ zou moeten lezen, en hij vat dit anders op dan Carrier. Trudinger denkt dat Paulus impliceert dat Paulus naast Kefas ook alle andere apostelen ontmoette, en daarom zegt: anders dan de apostelen (die ik gezien heb) zag ik niemand, behalve Jakobus.
Carrier argumenteert anders dan Trudinger. Carrier zegt dat als je ‘geen andere apostel’ in het Grieks zou zeggen dat je dan normaal heteron ton apostolon ouk zou verwachten. Hier blijkt wederom het abominabele niveau van Carriers kennis, want dan zou er in correct Grieks heteron apostolon ouk staan. Een andere mogelijkheid zou volgens Carrier zijn oudena heteron toon apostoloon, maar de parallellen die hij noemt wijzen op oudena toon apostoloon.
Maar, hoe dan ook: er is helemaal geen probleem. Paulus bedoelt immers niet ‘geen andere apostel’ maar ‘geen andere van de apostelen’, en dat heeft Paulus in het Grieks uitstekend opgeschreven.
Anders dan de apostelen?
Zonder enig bewijs claimt Carrier vervolgens dat het waarschijnlijker is dat Paulus hier ‘anders dan’ bedoelt. Echter, dat klopt niet met de constructie van het Grieks. Bij een ‘anders-dan’-constructie loopt de zin namelijk vrijwel altijd als volgt:
‘(…) vrienden te maken, anderen dan hij nu had’ (Thucydides 1.28)
‘(dat) een element is anders dan de vier (elementen), onverwoestbaar’ (Ps. Arist., De mundo).
(Deze voorbeelden komen uit het artikel dat Carrier zelf aanhaalt).
In Galaten 1:19 is er een andere constructie. Het woord ‘andere(n)’ is bij de betekenis 'anders dan' steeds als appositie of predicaat geplaatst bij een eerder woord in de zin. Je kunt aanvullen: andere vrienden, en andere elementen. In Galaten 1:19 kan dat niet: ‘(Kefas heb ik ontmoet), maar een andere zag ik niet’. Wat voor andere? Een andere Kefas? Nee natuurlijk, ‘een andere van de apostelen’! De Griekse constructie van Galaten 1:19 laat de betekenis ‘anders dan’ dus niet toe.
Bovendien worden in de twee voorbeelden steeds twee dezelfde dingen vergeleken: vrienden en andere vrienden, een element en andere elementen. Dat zou betekenen dat je moet lezen: een apostel anders dan de apostelen zag ik niet, behalve Jakobus. Dit plaatst Jakobus weer tussen de apostelen, iets dat Carrier juist wil ontkennen. Maar deze duiding geeft hoe dan ook geen goede zin.
Hier laat ik het voor deze aflevering bij, omdat ik even moet bijkomen van de lachwekkende beunhazerij die Carrier tentoonspreidt. Het is echt verschrikkelijk. En dan staan de fans van Carrier te stampvoeten dat geen wetenschapper deze studie serieus neemt!
Carriers behandeling van de kwestie Jakobus (vervolg)
Uitleg 2: een redenering met een twijfelachtig beginpunt
Carrier zet nu een argumentatie op: ‘Jakobus de steunpilaar’, zo veronderstelt hij (maar zie de vorige aflevering), was de broer van Johannes en een van Jezus’ leerlingen. Als Paulus in Galaten 1:19 met ‘Jakobus, de broer van de Heer’ deze Jakobus bedoelde, gaat het niet om een letterlijke broer.
Om tot een letterlijke broer te komen, moet je in de Jakobus uit Galaten 1:19 een ander zien dat ‘Jakobus de steunpilaar’. Maar als je die twee uit elkaar haalt, dat is het net zo goed mogelijk dat Paulus met ‘Jakobus, de broer van de Heer’ een gewone christen bedoelt in onderscheid van de apostelen.
Deze redenering begint met de aanname dat ‘Jakobus de steunpilaar’ de broer van Johannes was. Zoals we gezien hebben is het probleem hiervan dat deze Jakobus volgens Handelingen al jaren dood was in het jaar 48. Bovendien is de eenvoudigste verklaring van Galaten 1-2 dat de Jakobus in 1:19 dezelfde is als in 2:9.
De formulering van Galaten 1:19
Carrier legt aardig correct uit dat Paulus betoogt dat hij niemand van de Jeruzalemse apostelen als zegsman had en dat hij alleen maar Petrus en Jakobus ontmoet/gezien heeft. Maar waarom schrijft Paulus dat zo omslachtig op? Had hij niet kunnen zeggen dat hij van degenen die eerder apostel dan hij, alleen Kefas en Jakobus gezien heeft?
De verklaring is echter niet moeilijk. Paulus had de bedoeling Kefas te ontmoeten: ‘Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Kefas te ontmoeten, en bij hem bleef ik twee weken.’ Daarna kan hij alle anderen noemen die hij toen gezien heeft: ‘Maar van de overige apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broer van de Heer.’
Carrier maakt hier een probleem van iets dat het niet is. Hij denkt, dat als het Paulus’ punt was dat hij Kefas ontmoette maar slechts minimaal contact heeft gehad met Jakobus, Paulus dit meer had moeten benadrukken. Dit is wederom een vorm van ‘zeeleeuwen’: steeds maar meer bewijs vragen en wat er al ligt negeren. Paulus geeft simpelweg zo min mogelijk toe: inderdaad, hij ging bij Kefas op bezoek om hem te ontmoeten en bleef daar twee weken. En verder had hij slechts minimaal contact met Jakobus, maar niet met andere apostelen.
Carrier interpreteert de zin anders:
“Maar behalve de apostelen heb ik alleen Jakobus, de gewone broeder, gezien.”
Paulus zou dan de ontmoeting met Kefas opgevat hebben als een ontmoeting met alle apostelen. En Jakobus is geen apostel. De bespreking hiervan vergt dat we op het Grieks ingaan.
Het Grieks van Galaten 1:19
[19] ἕτερον δὲ τῶν ἀποστόλων οὐκ εἶδον εἰ μὴ Ἰάκωβον τὸν ἀδελφὸν τοῦ κυρίου.
Letterlijk: ander – maar – (van) de apostelen – niet – zag ik – behalve (of: maar) – Jakobus de broer van de Heer.
De eerste vier woorden kun je theoretisch lezen als ‘maar een ander van de apostelen’ of ‘maar een ander dan de apostelen’. In het eerste geval ontkent Paulus dat hij een andere apostel heeft gezien, in het tweede geval ontkent hij dat hij iemand buiten de groep apostelen heeft gezien.
Carrier gaat nu gedetailleerd in op de syntaxis, en verwijst dan naar een artikel van Trudinger die ‘dit’ zou betogen. Dit is misleidend. Trudinger heeft in dat artikel alleen betoogd dat je ‘anders dan de apostelen’ zou moeten lezen, en hij vat dit anders op dan Carrier. Trudinger denkt dat Paulus impliceert dat Paulus naast Kefas ook alle andere apostelen ontmoette, en daarom zegt: anders dan de apostelen (die ik gezien heb) zag ik niemand, behalve Jakobus.
Carrier argumenteert anders dan Trudinger. Carrier zegt dat als je ‘geen andere apostel’ in het Grieks zou zeggen dat je dan normaal heteron ton apostolon ouk zou verwachten. Hier blijkt wederom het abominabele niveau van Carriers kennis, want dan zou er in correct Grieks heteron apostolon ouk staan. Een andere mogelijkheid zou volgens Carrier zijn oudena heteron toon apostoloon, maar de parallellen die hij noemt wijzen op oudena toon apostoloon.
Maar, hoe dan ook: er is helemaal geen probleem. Paulus bedoelt immers niet ‘geen andere apostel’ maar ‘geen andere van de apostelen’, en dat heeft Paulus in het Grieks uitstekend opgeschreven.
Anders dan de apostelen?
Zonder enig bewijs claimt Carrier vervolgens dat het waarschijnlijker is dat Paulus hier ‘anders dan’ bedoelt. Echter, dat klopt niet met de constructie van het Grieks. Bij een ‘anders-dan’-constructie loopt de zin namelijk vrijwel altijd als volgt:
‘(…) vrienden te maken, anderen dan hij nu had’ (Thucydides 1.28)
‘(dat) een element is anders dan de vier (elementen), onverwoestbaar’ (Ps. Arist., De mundo).
(Deze voorbeelden komen uit het artikel dat Carrier zelf aanhaalt).
In Galaten 1:19 is er een andere constructie. Het woord ‘andere(n)’ is bij de betekenis 'anders dan' steeds als appositie of predicaat geplaatst bij een eerder woord in de zin. Je kunt aanvullen: andere vrienden, en andere elementen. In Galaten 1:19 kan dat niet: ‘(Kefas heb ik ontmoet), maar een andere zag ik niet’. Wat voor andere? Een andere Kefas? Nee natuurlijk, ‘een andere van de apostelen’! De Griekse constructie van Galaten 1:19 laat de betekenis ‘anders dan’ dus niet toe.
Bovendien worden in de twee voorbeelden steeds twee dezelfde dingen vergeleken: vrienden en andere vrienden, een element en andere elementen. Dat zou betekenen dat je moet lezen: een apostel anders dan de apostelen zag ik niet, behalve Jakobus. Dit plaatst Jakobus weer tussen de apostelen, iets dat Carrier juist wil ontkennen. Maar deze duiding geeft hoe dan ook geen goede zin.
Hier laat ik het voor deze aflevering bij, omdat ik even moet bijkomen van de lachwekkende beunhazerij die Carrier tentoonspreidt. Het is echt verschrikkelijk. En dan staan de fans van Carrier te stampvoeten dat geen wetenschapper deze studie serieus neemt!
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 28.
Carriers behandeling van de kwestie Jakobus (vervolg)
De meest waarschijnlijke uitleg van Galaten 1:19 is heel eenvoudig en helder, maar Carrier doet nergens moeite om die optie met enige objectiviteit te onderzoeken. Heel het omslachtige betoog staat in het teken om maar een strohalm te vinden om niet de gewone, klaarblijkelijke uitleg te hoeven accepteren.
Broers van de apostelen?
Op blz. 589 herhaalt Carrier zijn idee dat ‘broeder van de Heer’ een volledige titel is voor het kortere ‘broeder’, en dat Paulus dat hier gebruikt om deze Jakobus van de apostelen te onderscheiden. Zoals we gezien hebben is dit onwaarschijnlijk. Nu voegt hij er iets aan toe, namelijk dat het ook nodig was deze vermeende volledige titel te gebruiken om niet het misverstand te wekken dat het om letterlijke broers van de apostelen ging.
Maar dit is flauwekul. Bij een broer van een apostel zou je zeggen ‘zijn broer’ of ‘de broer van Kefas’ bijvoorbeeld. Paulus gebruikt elders gewoon ‘de/onze broeder/zuster’ om iemand als christen te identificeren, bijv. in Romeinen 16:1 en 23: ‘Ik beveel Febe bij u aan, onze zuster (…). (…) Erastus, die de gelden van de stad beheert, en Quartus de broeder laten u groeten.’
Het lidwoord
In voetnoot 99 gaat Carrier in op de kwestie van het lidwoord bij ‘Jakobus, de broer van de Heer’. Een vaak gehoord argument is: als Paulus bedoelde dat het om een gewone christen ging, had hij ‘een broer van de Heer’ geschreven en niet ‘de’.
Carrier wil dit weerleggen en wijst op de volgende teksten. “For example, I Cor. 16.12 ('Apollos the brother'); Phil. 2.25 ('Epaphroditus the brother'); Rom. 14.10 ('the brother of you'); 1 Thess. 4.6 ('the brother of one [of us]'); I Cor. 8.13 ('the brother of me'); 2 Cor. 2.13 ('Titus the brother of me'); I Thess. 3.2 ('Timothy the brother of us'), etc.”
Zoals te verwachten geeft Carrier geen taalkundige analyse – want dat kan hij niet. De genoemde teksten zijn als volgt op te delen. Ten eerste is de constructie ‘naam, de x’ bedoeld om een bekend persoon van gelijknamige te onderscheiden. Hieronder valt 1 Kor. 16:12: ‘Wat betreft Apollos, de broeder, (…)’ of ‘Wat betreft broeder Apollos’. Dat wil zeggen dat Paulus de christen Apollos bedoeld en niet een niet-christelijke gelijknamige persoon.
Ten tweede is er de constructie ‘de adelphos van jou/hem’ voor ‘je/zijn mede-christen/(christelijke) naaste’. Het lidwoord is hier verplicht omdat ‘van jou/hem’ bepaald is. Hieronder vallen Rom. 14:10 en 1 Kor. 8:13 en 1 Tes. 4:6.
Ten derde is er de constructie ‘de broeder van mij’ (het lidwoord is hier wederom verplicht omdat ‘van mij’ bepaald is). Hieronder vallen Filip. 2:25; 2 Kor. 2:13; 1 Tes. 3:2. Het gaat hier steeds om medewerkers van Paulus. Dit ‘broeder onder de broeders’-gebruik valt in dezelfde categorie als de kinderen van Paulus en Paulus als vader/moeder. De speciale band die Paulus met sommige broeders/zusters heeft doordat ze met Paulus’ samenwerken, drukt hij ook uit met overdrachtelijke familietermen.
‘Jakobus, de broer van de Heer’ valt onder de eerste groep. Dat betekent dat een bekende Jakobus wordt onderscheiden van gelijknamige personen. (En niet wordt geïntroduceerd als een willekeurige broeder Jakobus.) Maar in dat geval loopt Carriers idee vast. Want tegenover ‘broers van de Heer’, als dit voor ‘christen’ zou staan, staat ‘niet-christen’. Carrier voegt echter iets toe, dat het over ‘ambteloos christen’ gaat, en zet dat tegenover ‘de apostelen’. Ten eerste is dit een complicerende stap (door een nog specifieker betekenis aan te nemen), ten tweede gaat het in tegen de taalkundige constructie die wijst op een bekende Jakobus, en ten derde is dit onwaarschijnlijk omdat Paulus ook ‘de broeder’ gebruikt voor christenen die zeker niet gewoon zijn. Met mensen als Sostenes en Apollos krijgen ‘de broeder’ toegevoegd. Als daar ook ‘broer van de Heer’ had kunnen staan voor ‘gewone christen’, dan is het apart dat Sostenes een mede-afzender van Paulus is (1 Kor. 1:1) en Apollos een evangelieverkondiger, die Paulus in één adem noemt met hemzelf en Kefas – een apostel dus.
De simpelste verklaring is dat een bekende Jakobus van andere vroegchristelijke Jakobussen moest worden onderscheiden. We kennen er uit andere bronnen twee in de groep van de twaalf apostelen, en een als broer van Jezus. Wat is het onderscheidende van ‘de broeder van de Heer’ dan? Niet het overdrachtelijke broederschap, omdat ook de andere Jakobussen broeders zijn. Wel zou de letterlijke broederschap met Jezus onderscheidend zijn. Daarom is dat de waarschijnlijkste lezing.
Als je zoals Carrier onvoldoende kennis van het Grieks hebt, blijf je zonder kompas ronddolen in zelfbedachte mogelijkheden.
Carriers behandeling van de kwestie Jakobus (vervolg)
De meest waarschijnlijke uitleg van Galaten 1:19 is heel eenvoudig en helder, maar Carrier doet nergens moeite om die optie met enige objectiviteit te onderzoeken. Heel het omslachtige betoog staat in het teken om maar een strohalm te vinden om niet de gewone, klaarblijkelijke uitleg te hoeven accepteren.
Broers van de apostelen?
Op blz. 589 herhaalt Carrier zijn idee dat ‘broeder van de Heer’ een volledige titel is voor het kortere ‘broeder’, en dat Paulus dat hier gebruikt om deze Jakobus van de apostelen te onderscheiden. Zoals we gezien hebben is dit onwaarschijnlijk. Nu voegt hij er iets aan toe, namelijk dat het ook nodig was deze vermeende volledige titel te gebruiken om niet het misverstand te wekken dat het om letterlijke broers van de apostelen ging.
Maar dit is flauwekul. Bij een broer van een apostel zou je zeggen ‘zijn broer’ of ‘de broer van Kefas’ bijvoorbeeld. Paulus gebruikt elders gewoon ‘de/onze broeder/zuster’ om iemand als christen te identificeren, bijv. in Romeinen 16:1 en 23: ‘Ik beveel Febe bij u aan, onze zuster (…). (…) Erastus, die de gelden van de stad beheert, en Quartus de broeder laten u groeten.’
Het lidwoord
In voetnoot 99 gaat Carrier in op de kwestie van het lidwoord bij ‘Jakobus, de broer van de Heer’. Een vaak gehoord argument is: als Paulus bedoelde dat het om een gewone christen ging, had hij ‘een broer van de Heer’ geschreven en niet ‘de’.
Carrier wil dit weerleggen en wijst op de volgende teksten. “For example, I Cor. 16.12 ('Apollos the brother'); Phil. 2.25 ('Epaphroditus the brother'); Rom. 14.10 ('the brother of you'); 1 Thess. 4.6 ('the brother of one [of us]'); I Cor. 8.13 ('the brother of me'); 2 Cor. 2.13 ('Titus the brother of me'); I Thess. 3.2 ('Timothy the brother of us'), etc.”
Zoals te verwachten geeft Carrier geen taalkundige analyse – want dat kan hij niet. De genoemde teksten zijn als volgt op te delen. Ten eerste is de constructie ‘naam, de x’ bedoeld om een bekend persoon van gelijknamige te onderscheiden. Hieronder valt 1 Kor. 16:12: ‘Wat betreft Apollos, de broeder, (…)’ of ‘Wat betreft broeder Apollos’. Dat wil zeggen dat Paulus de christen Apollos bedoeld en niet een niet-christelijke gelijknamige persoon.
Ten tweede is er de constructie ‘de adelphos van jou/hem’ voor ‘je/zijn mede-christen/(christelijke) naaste’. Het lidwoord is hier verplicht omdat ‘van jou/hem’ bepaald is. Hieronder vallen Rom. 14:10 en 1 Kor. 8:13 en 1 Tes. 4:6.
Ten derde is er de constructie ‘de broeder van mij’ (het lidwoord is hier wederom verplicht omdat ‘van mij’ bepaald is). Hieronder vallen Filip. 2:25; 2 Kor. 2:13; 1 Tes. 3:2. Het gaat hier steeds om medewerkers van Paulus. Dit ‘broeder onder de broeders’-gebruik valt in dezelfde categorie als de kinderen van Paulus en Paulus als vader/moeder. De speciale band die Paulus met sommige broeders/zusters heeft doordat ze met Paulus’ samenwerken, drukt hij ook uit met overdrachtelijke familietermen.
‘Jakobus, de broer van de Heer’ valt onder de eerste groep. Dat betekent dat een bekende Jakobus wordt onderscheiden van gelijknamige personen. (En niet wordt geïntroduceerd als een willekeurige broeder Jakobus.) Maar in dat geval loopt Carriers idee vast. Want tegenover ‘broers van de Heer’, als dit voor ‘christen’ zou staan, staat ‘niet-christen’. Carrier voegt echter iets toe, dat het over ‘ambteloos christen’ gaat, en zet dat tegenover ‘de apostelen’. Ten eerste is dit een complicerende stap (door een nog specifieker betekenis aan te nemen), ten tweede gaat het in tegen de taalkundige constructie die wijst op een bekende Jakobus, en ten derde is dit onwaarschijnlijk omdat Paulus ook ‘de broeder’ gebruikt voor christenen die zeker niet gewoon zijn. Met mensen als Sostenes en Apollos krijgen ‘de broeder’ toegevoegd. Als daar ook ‘broer van de Heer’ had kunnen staan voor ‘gewone christen’, dan is het apart dat Sostenes een mede-afzender van Paulus is (1 Kor. 1:1) en Apollos een evangelieverkondiger, die Paulus in één adem noemt met hemzelf en Kefas – een apostel dus.
De simpelste verklaring is dat een bekende Jakobus van andere vroegchristelijke Jakobussen moest worden onderscheiden. We kennen er uit andere bronnen twee in de groep van de twaalf apostelen, en een als broer van Jezus. Wat is het onderscheidende van ‘de broeder van de Heer’ dan? Niet het overdrachtelijke broederschap, omdat ook de andere Jakobussen broeders zijn. Wel zou de letterlijke broederschap met Jezus onderscheidend zijn. Daarom is dat de waarschijnlijkste lezing.
Als je zoals Carrier onvoldoende kennis van het Grieks hebt, blijf je zonder kompas ronddolen in zelfbedachte mogelijkheden.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 29.
Carriers behandeling van de kwestie Jakobus (vervolg)
Geen enkele Judese christen?
Op blz. 590 maakt Carrier het volgende argument. In Galaten 1:22 claimt Paulus dat hij geen persoonlijke ontmoetingen heeft gehad met de kerken in Judea. Dus moest hij in vers 18-19 bij de mensen die hij bij zijn bezoek aan Jeruzalem wél had gezien, allemaal opsommen. We moeten dus verwachten dat Paulus ook gewone christenen noemt in 1:18-19.
Het probleem met deze argumentatie is dat dit, ten eerste, het alleen mógelijk zou maken dat Paulus ook gewone broeders/zusters noemt die hij ontmoet heeft. Dat maakt het nog niet waarschijnlijk.
Ten tweede zijn de instanties die Paulus opnoemt (in de gebruikelijke interpretatie) óf apostelen óf kerken. Precies de instanties die Paulus zouden kunnen uitzenden op een missie. Dat is de kwestie waarom het hier gaat. Het gaat minder om gewone Judese christenen.
Ten derde gaat Paulus’ claim in 1:22 dat hij geen persoonlijke ontmoetingen had met de kerken in Judea over de periode ná het bezoek van Jeruzalem. Hij zegt: in jaren na dit bezoek zat ik in Syria-Cilicia en was ik dus niet zelf in Judea om een missietaak van een kerk daar te ontvangen; zij hoorden alleen over mij en prezen God.
Ook deze argumentatie van Carrier heeft dus geen kracht.
Argumenteren op basis van Paulus’ brieven zelf
Op blz. 591 werpt Carrier de vraag op hoe we tegen deze passages aan zouden kijken als we alleen de brieven van Paulus hadden. In plaats van een zinvolle argumentatie, beweert Carrier slechts dat de brieven zelf sterk een overdrachtelijke betekenis zouden ondersteunen. Zoals ik hierboven heb laten zien, is Carrier echter niet in staat om op een academisch niveau met de Griekse tekst om te gaan of een competente interpretatie te geven, dus is zijn bewering niets waard.
Op basis van de aanname dat Paulus verstaanbaar Grieks schreef, is de meest waarschijnlijke lezing dat Paulus letterlijke broers van Jezus bedoelde. Er is niets in de brieven dat daartegen pleit.
Het argument uit stilte
Carrier geeft impliciet toe dat er bewijs is buiten de brieven, maar dat verklaart hij voor geheel onbetrouwbaar. De twee passages in de brieven zijn volgens hem volledig verklaarbaar zonder historiciteit (quod non), en wegen niet op tegen de vreemde stilte ook in deze passages, nog minder tegen de stilte in de rest van Paulus’ brieven en alle eerste-eeuwse christelijke literatuur.
De truc die Carrier hier uithaalt zal zelfs indruk maken op een illusionist. In plaats van het bewijs dat er wel is te wegen, wordt er vooral heel hard geroepen dat er overal elders géén bewijs is. De aandacht wordt afgeleid. Dat is niet de werkwijze van een integer historicus, maar van een charlatan.
Daar komt nog bij dat het argument uit stilte een drogreden is. Een argument uit stilte is alleen onder heel specifieke voorwaarden acceptabel (zie hierover academische artikelen van filosofen), maar Carriers betoog voldoet bij lange na niet aan de voorwaarden. Als iemand voortdurend een beroep moet doen op het argument uit stilte, dan betekent dat dat de argumentatie niet deugt.
Het is in de wetenschap heel gebruikelijk dat er verschillende visies op een onderwerp bestaan. Ik kom dat regelmatig tegen, en dan komt het op de onderbouwing aan. Vaak zijn verschillende visies ook nog eens competent en uitvoerig onderbouwd, waardoor je gedwongen wordt om grondig het gewicht van de argumenten te bestuderen. Hier is dat niet het geval. Carriers pagina’s lange betoog is een aaneenschakeling van blunders en onwetendheid, verpakt in een jasje van hoogmoed, alsof hij op het wetenschappelijke niveau mee kan spelen. Maar daarin faalt hij.
Interpolatie
In voetnoot 103 werpt Carrier nog een laatste mogelijkheid op: ‘de broer van de Heer’ in Galaten 1:19 is een interpolatie. Maar dat vindt hij erg onwaarschijnlijk.
Dat is een correcte inschatting. ‘Interpolatie’ is het geliefde instrument van pseudowetenschappers: als het bewijs ons niet bevalt, snijden we het weg. Er is echter geen bewijs dat Galaten 1:19 ooit heeft ontbroken in enig manuscript van Galaten. En omdat er geen probleem is, hoeft er niet naar een 'oplossing' te worden gezocht.
Carriers behandeling van de kwestie Jakobus (vervolg)
Geen enkele Judese christen?
Op blz. 590 maakt Carrier het volgende argument. In Galaten 1:22 claimt Paulus dat hij geen persoonlijke ontmoetingen heeft gehad met de kerken in Judea. Dus moest hij in vers 18-19 bij de mensen die hij bij zijn bezoek aan Jeruzalem wél had gezien, allemaal opsommen. We moeten dus verwachten dat Paulus ook gewone christenen noemt in 1:18-19.
Het probleem met deze argumentatie is dat dit, ten eerste, het alleen mógelijk zou maken dat Paulus ook gewone broeders/zusters noemt die hij ontmoet heeft. Dat maakt het nog niet waarschijnlijk.
Ten tweede zijn de instanties die Paulus opnoemt (in de gebruikelijke interpretatie) óf apostelen óf kerken. Precies de instanties die Paulus zouden kunnen uitzenden op een missie. Dat is de kwestie waarom het hier gaat. Het gaat minder om gewone Judese christenen.
Ten derde gaat Paulus’ claim in 1:22 dat hij geen persoonlijke ontmoetingen had met de kerken in Judea over de periode ná het bezoek van Jeruzalem. Hij zegt: in jaren na dit bezoek zat ik in Syria-Cilicia en was ik dus niet zelf in Judea om een missietaak van een kerk daar te ontvangen; zij hoorden alleen over mij en prezen God.
Ook deze argumentatie van Carrier heeft dus geen kracht.
Argumenteren op basis van Paulus’ brieven zelf
Op blz. 591 werpt Carrier de vraag op hoe we tegen deze passages aan zouden kijken als we alleen de brieven van Paulus hadden. In plaats van een zinvolle argumentatie, beweert Carrier slechts dat de brieven zelf sterk een overdrachtelijke betekenis zouden ondersteunen. Zoals ik hierboven heb laten zien, is Carrier echter niet in staat om op een academisch niveau met de Griekse tekst om te gaan of een competente interpretatie te geven, dus is zijn bewering niets waard.
Op basis van de aanname dat Paulus verstaanbaar Grieks schreef, is de meest waarschijnlijke lezing dat Paulus letterlijke broers van Jezus bedoelde. Er is niets in de brieven dat daartegen pleit.
Het argument uit stilte
Carrier geeft impliciet toe dat er bewijs is buiten de brieven, maar dat verklaart hij voor geheel onbetrouwbaar. De twee passages in de brieven zijn volgens hem volledig verklaarbaar zonder historiciteit (quod non), en wegen niet op tegen de vreemde stilte ook in deze passages, nog minder tegen de stilte in de rest van Paulus’ brieven en alle eerste-eeuwse christelijke literatuur.
De truc die Carrier hier uithaalt zal zelfs indruk maken op een illusionist. In plaats van het bewijs dat er wel is te wegen, wordt er vooral heel hard geroepen dat er overal elders géén bewijs is. De aandacht wordt afgeleid. Dat is niet de werkwijze van een integer historicus, maar van een charlatan.
Daar komt nog bij dat het argument uit stilte een drogreden is. Een argument uit stilte is alleen onder heel specifieke voorwaarden acceptabel (zie hierover academische artikelen van filosofen), maar Carriers betoog voldoet bij lange na niet aan de voorwaarden. Als iemand voortdurend een beroep moet doen op het argument uit stilte, dan betekent dat dat de argumentatie niet deugt.
Het is in de wetenschap heel gebruikelijk dat er verschillende visies op een onderwerp bestaan. Ik kom dat regelmatig tegen, en dan komt het op de onderbouwing aan. Vaak zijn verschillende visies ook nog eens competent en uitvoerig onderbouwd, waardoor je gedwongen wordt om grondig het gewicht van de argumenten te bestuderen. Hier is dat niet het geval. Carriers pagina’s lange betoog is een aaneenschakeling van blunders en onwetendheid, verpakt in een jasje van hoogmoed, alsof hij op het wetenschappelijke niveau mee kan spelen. Maar daarin faalt hij.
Interpolatie
In voetnoot 103 werpt Carrier nog een laatste mogelijkheid op: ‘de broer van de Heer’ in Galaten 1:19 is een interpolatie. Maar dat vindt hij erg onwaarschijnlijk.
Dat is een correcte inschatting. ‘Interpolatie’ is het geliefde instrument van pseudowetenschappers: als het bewijs ons niet bevalt, snijden we het weg. Er is echter geen bewijs dat Galaten 1:19 ooit heeft ontbroken in enig manuscript van Galaten. En omdat er geen probleem is, hoeft er niet naar een 'oplossing' te worden gezocht.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 30.
Paulus en de broers van de Heer
Paulus schrijft twee keer over broers van de Heer:
Galaten 1:18-20 (NBV21) - [18] Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Kefas te ontmoeten, en bij hem bleef ik twee weken. [19] Maar van de overige apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broer van de Heer. [20] God is mijn getuige dat ik u de waarheid schrijf.
1 Korintiërs 9 (NBV21): [4] Hebben wij geen recht op eten en drinken? [5] Zouden wij niet het recht hebben een gelovige echtgenote op onze reizen mee te nemen, zoals de andere apostelen, de broers van de Heer en Kefas? [6] Of zouden nu uitgerekend Barnabas en ik in ons eigen levensonderhoud moeten voorzien?
Bij Paulus komen we natuurlijk overdrachtelijke broers en zussen tegen. Zoals uitgelegd kun je onderscheiden tussen letterlijk en overdrachtelijk gebruik door de context. Als binnen een groep die elkaar figuurlijke broers en zussen noemt, A iets zegt tegen B over ‘C, de broer van D’, dan is het waarschijnlijk dat het toch over een letterlijke broer gaat. Dat is hier het geval. Daarom is het op basis van de manier van uitdrukken waarschijnlijk dat Paulus het hier over letterlijke broers heeft.
In Galaten 1:19 wijst de constructie ‘naam, de broer van x’ erop dat een bekend persoon wordt onderscheiden van anderen met dezelfde naam. In de zin ‘een andere van de apostelen zag ik niet, behalve Jakobus’ moeten we die anderen met dezelfde naam in de kring van de apostelen zoeken. Uit latere bronnen weten we dat twee van ‘de twaalf’ Jakobus heetten. Dat er meerdere mensen in de vroegste groep apostelen Jakobus heetten, is dus waarschijnlijk (nog afgezien van dat het een veel voorkomende naam was). Wat onderscheidt ‘de broer van de Heer’ de Jakobus van Galaten met de andere Jakobussen? Het eenvoudige antwoord is: letterlijk broederschap van Jezus.
In 1 Korintiërs 9:5 worden als twee voorbeelden van ‘de andere apostelen’ genoemd: de broers van de Heer en Kefas. In de context gaat het over mensen van apostolische status, met wie Paulus zich qua rechten op één lijn zet. Dit past goed bij letterlijke broers van de Heer. In 1 Korintiërs 15:7 staat dat Jakobus (waarschijnlijk dezelfde als ‘Jakobus de broer van de Heer’ uit Galaten 1) de opgestane Christus heeft gezien. Dit past allemaal naadloos in elkaar.
Wat ook opvalt is dat in 1 Korintiërs 15 ‘Jakobus’ zonder meer als bekende figuur geldt. Hij hoeft geen verdere introductie. Dat was waarschijnlijk de standaard situatie: Jakobus, de broer van Jezus, genoot brede bekendheid als een van de leidende figuren in Jeruzalem. Als er dus sprake is van Jakobus in een leidersrol was het duidelijk over wie het ging. In Galaten 1:19 moest hij Jakobus nader identificeren omdat hij Jakobus opvoert te midden van de apostelen uit Jeruzalem en dat de vraag oproept welke van de apostolische Jakobussen Paulus bedoelde. Hij wilde precies duidelijk maken welke Jakobus hij in Jeruzalem gesproken had. Maar in andere contexten waarin Jakobus in een leidersrol wordt opgevoerd, is ‘Jakobus’ genoeg om deze bekende figuur aan te duiden. In 1 Korintiërs 15 is er sprake van Petrus en de twaalf en vervolgens van Jakobus en alle apostelen. Het is algemeen aanvaard dat Petrus en Jakobus hier uitgelicht worden als leidende figuren.
Volgens alle vier de canonieke evangeliën (om van andere evangeliën nog maar te zwijgen) en volgens Handelingen had Jezus broers, waaronder volgens enkele van deze bronnen een Jakobus. Dit bevestigt het beeld dat Paulus schetst.
Paulus en de geschiedenis
Dit alles maakt duidelijk dat in de eerste eeuw ‘Jakobus’ een bekende figuur was, van wie ook bekend was dat hij een broer van Jezus was. Maar dat is vooralsnog een literaire werkelijkheid. Kunnen we ook de stap van Paulus naar de geschiedenis maken?
Dat is het geval. Want als we aannemen dat Paulus verstaanbare brieven schreef, moeten we aannemen dat zijn lezers wisten wie Kefas, Johannes en Jakobus en ‘de broers van de Heer’ waren. Ook is het onwaarschijnlijk dat Paulus zijn ontmoeting met Jakobus heeft verzonnen, want ten eerste was het juist in zijn bedoeling zijn onafhankelijkheid van Jeruzalem aan te tonen en komt het hem eigenlijk niet goed uit dat hij drie jaar na zijn bekering Kefas en Jakobus heeft ontmoet. Ten tweede hadden zijn tegenstanders die in Galatië actief waren vermoedelijk banden met Jeruzalem (vgl. ‘afgezanten van Jakobus’ in Gal. 2:12 die in Antiochië gingen inspecteren of het daar allemaal wel goed ging, enkele jaren voordat deze brief geschreven is) en konden die mogelijk op basis van hun kennis Paulus tegenspreken als hij niet de waarheid sprak. Met dat risico moest Paulus in elk geval rekening houden.
Conclusie: met Paulus zijn we one handshake away van Jezus.
Josephus over Jakobus
Naast Paulus is er ook een andere getuige van dat Jezus een broer met de naam Jakobus had: Flavius Josephus. Hij schrijft in Joodse Oudheden boek 20 (vert. Meijer en Wes, aangepast):
[199] De jonge Ananus, van wie ik zojuist zei dat hij tot hogepriester was benoemd, was van nature een agressieve figuur, een doordrammer bij uitstek. Hij was een aanhanger van de school van de sadduceeën, en die staan, zoals ik al heb uitgelegd, meer dan wie ook onder de Joden bekend om hun hardheid als er gerechtelijke uitspraken gedaan moeten worden. [200] Omdat deze Ananus zo in elkaar stak, meende hij handig te kunnen profiteren van de situatie dat Festus dood was en Albinus nog onderweg. Hij riep een vergadering van rechters bijeen en liet daar de broer van Jezus die Christus genoemd wordt — de man heette Jacobus — alsmede zekere anderen voorleiden. Hij beschuldigde hen ervan dat ze de wet hadden overtreden en leverde hen uit om gestenigd te worden.
(De farizeeën komen tegen deze onbesuisdheid in het geweer en doen hun beklag bij Albinus, die woedend werd. Vervolgens gebeurde er het volgende:) [203] (…) Voor koning Agrippa vormde de zaak aanleiding Ananus als hogepriester te ontslaan – hij is drie maanden in functie geweest – en Jesus de zoon van Damnaios in zijn plaats te benoemen.
Carrier wil natuurlijk af van deze passage, want die steekt als een graat in de keel van de aanhanger van de non-historicitieitsthese. Dat is echter lastig, want we hebben gezien dat Carrier niet in staat is Josephus (of enige andere tekst) te begrijpen en ook heeft Carrier geen enkele opleiding of expertise in tekstkritiek. Hij komt dan ook met een argumentatie die nergens op slaat en ik dus ook niet stap voor stap ga weerleggen – dat is voor niemand interessant. Een wetenschappelijk verantwoorde omgang met deze passage gaat als volgt.
(1) Bij elke passage in de overgeleverde tekst van Josephus is het waarschijnlijk dat dit de oorspronkelijke tekst is, tenzij uit de handschriften of andere gegevens blijkt dat Josephus dit waarschijnlijk niet kan hebben geschreven.
(2) Met onderhavige passage is niets mis qua overlevering, en stilistisch en inhoudelijk past deze passage uitstekend Josephus’ werk.
(3) Dus deze passage is van Josephus.
Carrier weet echter vrijwel zeker (haha) dat de tekst oorspronkelijk zo geluid moet hebben:
(…) en liet daar de broer van Jezus — de man heette Jacobus — alsmede zekere anderen voorleiden (…)
Of:
(…) en liet daar de broer van Jezus de zoon van Damnaios — de man heette Jacobus — alsmede zekere anderen voorleiden (…)
Het probleem is dat als dit de oorspronkelijke tekst is, dit niet voldoet aan het tweede punt van de wetenschappelijke omgang die ik hierboven heb opgesomd. Josephus is namelijk altijd heel zorgvuldig bij het introduceren van personen.
- Als hij het opeens zou hebben over ‘de broer van Jezus’ klopt dat niet met zijn manier van schrijven. We zouden verwachten dat Josephus identificeert over wie hij het heeft, maar de laatste Jezus die hij genoemd heeft ligt alweer een paar boeken achter de lezer.
- Als hij het gehad zou hebben over ‘Jezus de zoon van Damnaios’ is het vreemd dat hij hem na een paar regels, tegen zijn gewoonte in, opnieuw helemaal identificeert als ‘Jezus de zoon van Damnaios’.
- Bovendien is dit een inhoudelijk rare situatie: zou hogepriester Ananus echt iemand uit de hogepriesterlijke families zomaar kunnen laten lynchen met behulp van hogepriesters in het sanhedrin? Waarna de broer van de gelynchte man opeens zonder protest tot hogepriester wordt benoemd? Dat is vreemd; het is veel plausibeler dat het ging om mensen uit het gewone volk die de hogepriester Ananus een doorn in het oog waren, waarna de farizeeën bezwaar aantekenden tegen dit soort brute praktijken.
Conclusie: de overgeleverde tekst is zonder problemen te aanvaarden. Daarom zeggen nagenoeg alle Josephus-experts dat deze passage authentiek is. En aangezien Josephus rond het jaar 62 in hoge kringen in Jeruzalem vertoefde, is zijn verslag plausibel.
Een plus een is twee
Paulus en Josephus spreken allebei op een historisch geloofwaardige manier over de broer van Jezus, Jakobus. Daarom kan aanvaard worden als een historisch betrouwbaar gegeven dat Jezus een broer had met de naam Jakobus.
Paulus en de broers van de Heer
Paulus schrijft twee keer over broers van de Heer:
Galaten 1:18-20 (NBV21) - [18] Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Kefas te ontmoeten, en bij hem bleef ik twee weken. [19] Maar van de overige apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broer van de Heer. [20] God is mijn getuige dat ik u de waarheid schrijf.
1 Korintiërs 9 (NBV21): [4] Hebben wij geen recht op eten en drinken? [5] Zouden wij niet het recht hebben een gelovige echtgenote op onze reizen mee te nemen, zoals de andere apostelen, de broers van de Heer en Kefas? [6] Of zouden nu uitgerekend Barnabas en ik in ons eigen levensonderhoud moeten voorzien?
Bij Paulus komen we natuurlijk overdrachtelijke broers en zussen tegen. Zoals uitgelegd kun je onderscheiden tussen letterlijk en overdrachtelijk gebruik door de context. Als binnen een groep die elkaar figuurlijke broers en zussen noemt, A iets zegt tegen B over ‘C, de broer van D’, dan is het waarschijnlijk dat het toch over een letterlijke broer gaat. Dat is hier het geval. Daarom is het op basis van de manier van uitdrukken waarschijnlijk dat Paulus het hier over letterlijke broers heeft.
In Galaten 1:19 wijst de constructie ‘naam, de broer van x’ erop dat een bekend persoon wordt onderscheiden van anderen met dezelfde naam. In de zin ‘een andere van de apostelen zag ik niet, behalve Jakobus’ moeten we die anderen met dezelfde naam in de kring van de apostelen zoeken. Uit latere bronnen weten we dat twee van ‘de twaalf’ Jakobus heetten. Dat er meerdere mensen in de vroegste groep apostelen Jakobus heetten, is dus waarschijnlijk (nog afgezien van dat het een veel voorkomende naam was). Wat onderscheidt ‘de broer van de Heer’ de Jakobus van Galaten met de andere Jakobussen? Het eenvoudige antwoord is: letterlijk broederschap van Jezus.
In 1 Korintiërs 9:5 worden als twee voorbeelden van ‘de andere apostelen’ genoemd: de broers van de Heer en Kefas. In de context gaat het over mensen van apostolische status, met wie Paulus zich qua rechten op één lijn zet. Dit past goed bij letterlijke broers van de Heer. In 1 Korintiërs 15:7 staat dat Jakobus (waarschijnlijk dezelfde als ‘Jakobus de broer van de Heer’ uit Galaten 1) de opgestane Christus heeft gezien. Dit past allemaal naadloos in elkaar.
Wat ook opvalt is dat in 1 Korintiërs 15 ‘Jakobus’ zonder meer als bekende figuur geldt. Hij hoeft geen verdere introductie. Dat was waarschijnlijk de standaard situatie: Jakobus, de broer van Jezus, genoot brede bekendheid als een van de leidende figuren in Jeruzalem. Als er dus sprake is van Jakobus in een leidersrol was het duidelijk over wie het ging. In Galaten 1:19 moest hij Jakobus nader identificeren omdat hij Jakobus opvoert te midden van de apostelen uit Jeruzalem en dat de vraag oproept welke van de apostolische Jakobussen Paulus bedoelde. Hij wilde precies duidelijk maken welke Jakobus hij in Jeruzalem gesproken had. Maar in andere contexten waarin Jakobus in een leidersrol wordt opgevoerd, is ‘Jakobus’ genoeg om deze bekende figuur aan te duiden. In 1 Korintiërs 15 is er sprake van Petrus en de twaalf en vervolgens van Jakobus en alle apostelen. Het is algemeen aanvaard dat Petrus en Jakobus hier uitgelicht worden als leidende figuren.
Volgens alle vier de canonieke evangeliën (om van andere evangeliën nog maar te zwijgen) en volgens Handelingen had Jezus broers, waaronder volgens enkele van deze bronnen een Jakobus. Dit bevestigt het beeld dat Paulus schetst.
Paulus en de geschiedenis
Dit alles maakt duidelijk dat in de eerste eeuw ‘Jakobus’ een bekende figuur was, van wie ook bekend was dat hij een broer van Jezus was. Maar dat is vooralsnog een literaire werkelijkheid. Kunnen we ook de stap van Paulus naar de geschiedenis maken?
Dat is het geval. Want als we aannemen dat Paulus verstaanbare brieven schreef, moeten we aannemen dat zijn lezers wisten wie Kefas, Johannes en Jakobus en ‘de broers van de Heer’ waren. Ook is het onwaarschijnlijk dat Paulus zijn ontmoeting met Jakobus heeft verzonnen, want ten eerste was het juist in zijn bedoeling zijn onafhankelijkheid van Jeruzalem aan te tonen en komt het hem eigenlijk niet goed uit dat hij drie jaar na zijn bekering Kefas en Jakobus heeft ontmoet. Ten tweede hadden zijn tegenstanders die in Galatië actief waren vermoedelijk banden met Jeruzalem (vgl. ‘afgezanten van Jakobus’ in Gal. 2:12 die in Antiochië gingen inspecteren of het daar allemaal wel goed ging, enkele jaren voordat deze brief geschreven is) en konden die mogelijk op basis van hun kennis Paulus tegenspreken als hij niet de waarheid sprak. Met dat risico moest Paulus in elk geval rekening houden.
Conclusie: met Paulus zijn we one handshake away van Jezus.
Josephus over Jakobus
Naast Paulus is er ook een andere getuige van dat Jezus een broer met de naam Jakobus had: Flavius Josephus. Hij schrijft in Joodse Oudheden boek 20 (vert. Meijer en Wes, aangepast):
[199] De jonge Ananus, van wie ik zojuist zei dat hij tot hogepriester was benoemd, was van nature een agressieve figuur, een doordrammer bij uitstek. Hij was een aanhanger van de school van de sadduceeën, en die staan, zoals ik al heb uitgelegd, meer dan wie ook onder de Joden bekend om hun hardheid als er gerechtelijke uitspraken gedaan moeten worden. [200] Omdat deze Ananus zo in elkaar stak, meende hij handig te kunnen profiteren van de situatie dat Festus dood was en Albinus nog onderweg. Hij riep een vergadering van rechters bijeen en liet daar de broer van Jezus die Christus genoemd wordt — de man heette Jacobus — alsmede zekere anderen voorleiden. Hij beschuldigde hen ervan dat ze de wet hadden overtreden en leverde hen uit om gestenigd te worden.
(De farizeeën komen tegen deze onbesuisdheid in het geweer en doen hun beklag bij Albinus, die woedend werd. Vervolgens gebeurde er het volgende:) [203] (…) Voor koning Agrippa vormde de zaak aanleiding Ananus als hogepriester te ontslaan – hij is drie maanden in functie geweest – en Jesus de zoon van Damnaios in zijn plaats te benoemen.
Carrier wil natuurlijk af van deze passage, want die steekt als een graat in de keel van de aanhanger van de non-historicitieitsthese. Dat is echter lastig, want we hebben gezien dat Carrier niet in staat is Josephus (of enige andere tekst) te begrijpen en ook heeft Carrier geen enkele opleiding of expertise in tekstkritiek. Hij komt dan ook met een argumentatie die nergens op slaat en ik dus ook niet stap voor stap ga weerleggen – dat is voor niemand interessant. Een wetenschappelijk verantwoorde omgang met deze passage gaat als volgt.
(1) Bij elke passage in de overgeleverde tekst van Josephus is het waarschijnlijk dat dit de oorspronkelijke tekst is, tenzij uit de handschriften of andere gegevens blijkt dat Josephus dit waarschijnlijk niet kan hebben geschreven.
(2) Met onderhavige passage is niets mis qua overlevering, en stilistisch en inhoudelijk past deze passage uitstekend Josephus’ werk.
(3) Dus deze passage is van Josephus.
Carrier weet echter vrijwel zeker (haha) dat de tekst oorspronkelijk zo geluid moet hebben:
(…) en liet daar de broer van Jezus — de man heette Jacobus — alsmede zekere anderen voorleiden (…)
Of:
(…) en liet daar de broer van Jezus de zoon van Damnaios — de man heette Jacobus — alsmede zekere anderen voorleiden (…)
Het probleem is dat als dit de oorspronkelijke tekst is, dit niet voldoet aan het tweede punt van de wetenschappelijke omgang die ik hierboven heb opgesomd. Josephus is namelijk altijd heel zorgvuldig bij het introduceren van personen.
- Als hij het opeens zou hebben over ‘de broer van Jezus’ klopt dat niet met zijn manier van schrijven. We zouden verwachten dat Josephus identificeert over wie hij het heeft, maar de laatste Jezus die hij genoemd heeft ligt alweer een paar boeken achter de lezer.
- Als hij het gehad zou hebben over ‘Jezus de zoon van Damnaios’ is het vreemd dat hij hem na een paar regels, tegen zijn gewoonte in, opnieuw helemaal identificeert als ‘Jezus de zoon van Damnaios’.
- Bovendien is dit een inhoudelijk rare situatie: zou hogepriester Ananus echt iemand uit de hogepriesterlijke families zomaar kunnen laten lynchen met behulp van hogepriesters in het sanhedrin? Waarna de broer van de gelynchte man opeens zonder protest tot hogepriester wordt benoemd? Dat is vreemd; het is veel plausibeler dat het ging om mensen uit het gewone volk die de hogepriester Ananus een doorn in het oog waren, waarna de farizeeën bezwaar aantekenden tegen dit soort brute praktijken.
Conclusie: de overgeleverde tekst is zonder problemen te aanvaarden. Daarom zeggen nagenoeg alle Josephus-experts dat deze passage authentiek is. En aangezien Josephus rond het jaar 62 in hoge kringen in Jeruzalem vertoefde, is zijn verslag plausibel.
Een plus een is twee
Paulus en Josephus spreken allebei op een historisch geloofwaardige manier over de broer van Jezus, Jakobus. Daarom kan aanvaard worden als een historisch betrouwbaar gegeven dat Jezus een broer had met de naam Jakobus.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 31.
Romeinen 1:1-6
Paulus opent zijn beroemdste brief als volgt:
Romeinen 1 (NBV21): [1] Van Paulus, dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel en uitgekozen om het evangelie van God te verkondigen, [2] dat al bij monde van zijn profeten in de heilige geschriften is beloofd: [3] het evangelie over zijn Zoon – als mens voortgekomen uit het nageslacht van David, [4] aangewezen als Zoon van God en met macht bekleed door de heilige Geest, toen Hij opstond uit de dood –, Jezus Christus, onze Heer. [5] Hij heeft mij de genade geschonken apostel te zijn, opdat ik omwille van zijn naam aan alle volken gehoorzaamheid en geloof zou verkondigen – [6] ook aan u, die geroepen bent door Jezus Christus.
Paulus spreekt hier over Jezus als mens. Dit spreekt dus de non-historiciteitsthese tegen. Hoe gaat Carrier met deze tekst om?
De Schrift als bron?
Op blz. 532-533 beweert hij dat Paulus alleen maar de Schrift noemt als bron voor de kennis van de feiten over Jezus. Dat is raar, want Paulus is geen moderne historicus die op basis van geciteerde bronnen een verslag maakt. In Joodse geschriften uit Paulus’ tijd worden gebeurtenissen gelezen in het licht van de profeten. Zo zijn er Bijbelcommentaren op de profeten, waarin de vijanden van Israël worden uitgelegd als de Romeinen. De profeten zijn geen bron voor het feit dat de Romeinen er zijn, maar de feiten krijgen een bepaalde betekenis toegekend op basis van de profeten.
Zo ook hier: Paulus claimt dat wat er gebeurde met Jezus Christus, als mens voortgekomen uit David en door God tot majesteit verheven door de opstanding, al beloofd was door de profeten (vers 2). De profeten zijn voor Paulus niet de bron, maar wat er gebeurde wordt verstaan in het licht van wat de profeten beloofden.
Dit is het eerste punt dat Carrier niet begrijpt.
De roeping van Paulus
Paulus zegt in vers 5 dat God hem de genade geschonken heeft apostel te zijn. In het Grieks staat hier een eerste persoon meervoud, een briefstijl-meervoud waarmee Paulus wel vaker over zichzelf schrijft (zie de wetenschappelijke commentaren).
Carrier begrijpt dit niet. Omdat hij kennelijk op het Engels afgaat (‘through whom we received grace and apostleship’) denkt hij dat Paulus het over de roeping van alle apostelen heeft.
De eerste conclusies
Carrier vervolgt met een argument uit stilte (over wat Paulus allemaal niet zegt), waarvan ik al uitgelegd heb dat het een drogreden is en in serieuze wetenschappelijke historiografie vrijwel nooit gebruikt wordt, laat staan geaccepteerd door kritische wetenschappers.
Carrier vindt het maar apart, vreemd en gek dat Paulus wat Jezus zei en deed kennelijk geheel irrelevant vindt. Hij doet geen moeite om Paulus te begrijpen (alsof er geen goede wetenschappelijke literatuur is over Paulus’ gedachtegoed). Want dat het zo vreemd is voor ons, ligt er natuurlijk aan dat wij gewend zijn aan een bepaald beeld van het evangelie dat vooral gevormd is door de Bijbelse verhalen. Bij een historisch accurate interpretatie van Paulus binnen zijn eigen culturele context is echter wat meer nodig dan zondagsschoolkennis.
Hoe dan ook, voor nu concludeert Carrier dat deze tekst van Paulus zowel bij een historische als onhistorische Jezus past. Daarvoor moet hij vooral een beroep doen op stilte (de drogreden) en vooral niet ingaan op de woorden van Paulus dat Jezus als mens van David afstamde.
Jezus’ menselijke afkomst
Op blz. 575 gaat hij verder in op de kwestie van Jezus’ afkomst. Hij wijst op de volgende uitspraken van Paulus en latere teksten uit brieven:
Romeinen 1 (NBV21): [3] het evangelie over zijn Zoon – als mens voortgekomen uit het nageslacht van David
Filippenzen 2 (NBV21) (…) [7] maar deed afstand van zijn positie en nam de gestalte aan van een dienaar. Hij werd gelijk aan de mensen, en als mens verschenen
(Carrier verwijst hier naar vers 5 maar het moet vers 7 zijn)
Hebreeën 7 (NBV21) [14] Het is immers bij iedereen bekend dat onze Heer is voortgekomen uit Juda, en deze stam is door Mozes nooit met priesters in verband gebracht.
Romeinen 15 (NBV21) [8] Ik zeg u dat Christus een dienaar van de Joden is geworden om te tonen dat God trouw is en om de beloften aan hun voorouders waar te maken (…). [12] En verder zegt Jesaja: ‘Isaï zal een telg voortbrengen: Hij die komt om over alle volken te heersen; op Hem zullen zij hun hoop vestigen.’
Romeinen 9 (NBV21) [5] Het is het volk dat van de aartsvaders afstamt en waaruit Christus is voortgekomen (…).
Deze teksten betekenen uiteraard dat Paulus en de schrijver van de Brief aan de Hebreeën meenden dat Jezus geboren werd in de stam van Juda en van David afstamde. Dat is de natuurlijke interpretatie van de Griekse tekst. Maar laten we zien wat Carrier ervan maakt.
De betekenis van al deze teksten hangen af van de betekenis van Romeinen 1:3, zegt Carrier. Dat is methodologisch niet correct; elke tekst brengt zijn eigen gewicht mee. Door zich op deze tekst te concentreren, maakt hij zich te gemakkelijk af van de andere.
De Griekse woorden
Carrier gaat op het Grieks in en we weten inmiddels wat dat betekent: de flaters gaan ons weer om de oren vliegen. En jawel hoor.
In Romeinen 1:3 staat genomenou ek spermatos Dauid kata sarka. Het eerste dat Carrier opmerkt is dat Paulus naast in Gal. 4:4 het werkwoord ginomai nergens voor menselijke geboorte gebruikt, en dat hij daarvoor een favoriet woord heeft namelijk gennaoo. Maar dit zegt allemaal weinig binnen het kleine corpus van de brieven. In feite zijn er maar vier plekken waar Paulus dit laatste woord voor een menselijke geboorte gebruikt. Bij vier tegen twee kun je niet zeggen dat het ene woord favoriet is. Dat is de eerste flater.
Op blz. 576 zegt hij: ‘Opmerkelijk is dat in 1 Kor. 15.45 Paulus zegt dat Adam 'gemaakt werd', waarbij hij hetzelfde woord gebruikt als voor Jezus; toch is dit duidelijk geen verwijzing naar geboren worden, maar naar direct door God gemaakt worden.’ Het probleem is dat daar niet staat dat Adam ‘gemaakt werd’, maar dat Adam ‘een levend wezen werd’. Het werkwoord betekent hier gewoon ‘worden’ en is een koppelwerkwoord, in tegenstelling tot in Rom. 1:3 en parallellen waar het een zelfstandig werkwoord is. Dit is de tweede flater.
Volgens Carrier gebruikt Paulus dit werkwoord in 1 Kor. 15:37 voor het opstandingslichaam. Maar daar staat: ‘[37] En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt (genêsomenon); het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders.’ Het gaat hier om ‘de lichamelijke massa (d.w.z. de vorm van de plant) die zal groeien/ontstaan/ontspruiten’. Als planten geboren zouden worden zou je dat ook kunnen invullen. Dit is de derde flater.
Hoe het wel moet
De vierde flater is dat Carrier nalaat te doen wat een exegeet moet doen. Maar ja, Carrier weet niet hoe hij teksten moet interpreteren. Dat heeft hij nooit geleerd, en daardoor blijft zijn geschrijf tragisch hangen op het niveau van een beunhaas.
Wie een Grieks woordenboek opslaat ziet dat ginomai + ek betekent ‘geboren worden uit’, ‘kind zijn van’, ‘afstammen van’ (zie het nieuwe Grieks-Nederlands woordenboek, en LSJ s.v. I). Sperma Dauid betekent in deze context ‘het nageslacht van David’. In Ps. 88(89):5 staat dat God tegen David zegt dat God ‘jouw nageslacht (sperma sou)’ voor altijd zal vestigen en ‘je troon in stand houden, geslacht na geslacht’. Als er hier staat dat Jezus Christus ‘geboren is uit het nageslacht van David’ wil dat zeggen dat hij van David afstamt. ‘Volgens het vlees’ (kata sarka) voegt Paulus nog toe. Dat wil zeggen: wat de natuurlijke situatie betreft, ‘over hem als mens gesproken’. Dezelfde bepaling vinden we bijvoorbeeld in Romeinen 4:1, ‘Abraham onze voorvader naar het vlees’, d.w.z. Abraham onze biologische voorvader. Of in Romeinen 9:3, waar Paulus spreekt over ‘mijn verwanten naar het vlees’, d.w.z. mijn natuurlijke volksgenoten. ‘Uit hen Christus wat het vlees betreft’ (Romeinen 9:5), d.w.z. Christus komt biologisch, menselijk gezien uit het volk Israël voort.
Kortom, volgens Paulus is Jezus geboren uit het nageslacht van David en behoort hij net zo tot het Joodse volk als Paulus zelf. Het Griekse taalgebruik wijst op een gewone, menselijke geboorte.
Zoon van David
Dit past heel goed bij een breed gedragen Joodse verwachting dat er een zoon van David zou komen om als Gods gezalfde koning de vijanden van het volk Israël te verslaan. De wijze waarop Paulus dus het evangelie over Gods Zoon introduceert, sluit aan bij de heersende verwachtingen van een door God aangewezen Davidische heerser, de zoon van God. Uiteraard verwachtten deze Joden een mens van vlees en bloed die deze rol zou gaan vervullen. We kunnen er al met al (nagenoeg) zeker van zijn dat Paulus over Jezus Christus spreekt als menselijke afstammeling van David.
Romeinen 1:1-6
Paulus opent zijn beroemdste brief als volgt:
Romeinen 1 (NBV21): [1] Van Paulus, dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel en uitgekozen om het evangelie van God te verkondigen, [2] dat al bij monde van zijn profeten in de heilige geschriften is beloofd: [3] het evangelie over zijn Zoon – als mens voortgekomen uit het nageslacht van David, [4] aangewezen als Zoon van God en met macht bekleed door de heilige Geest, toen Hij opstond uit de dood –, Jezus Christus, onze Heer. [5] Hij heeft mij de genade geschonken apostel te zijn, opdat ik omwille van zijn naam aan alle volken gehoorzaamheid en geloof zou verkondigen – [6] ook aan u, die geroepen bent door Jezus Christus.
Paulus spreekt hier over Jezus als mens. Dit spreekt dus de non-historiciteitsthese tegen. Hoe gaat Carrier met deze tekst om?
De Schrift als bron?
Op blz. 532-533 beweert hij dat Paulus alleen maar de Schrift noemt als bron voor de kennis van de feiten over Jezus. Dat is raar, want Paulus is geen moderne historicus die op basis van geciteerde bronnen een verslag maakt. In Joodse geschriften uit Paulus’ tijd worden gebeurtenissen gelezen in het licht van de profeten. Zo zijn er Bijbelcommentaren op de profeten, waarin de vijanden van Israël worden uitgelegd als de Romeinen. De profeten zijn geen bron voor het feit dat de Romeinen er zijn, maar de feiten krijgen een bepaalde betekenis toegekend op basis van de profeten.
Zo ook hier: Paulus claimt dat wat er gebeurde met Jezus Christus, als mens voortgekomen uit David en door God tot majesteit verheven door de opstanding, al beloofd was door de profeten (vers 2). De profeten zijn voor Paulus niet de bron, maar wat er gebeurde wordt verstaan in het licht van wat de profeten beloofden.
Dit is het eerste punt dat Carrier niet begrijpt.
De roeping van Paulus
Paulus zegt in vers 5 dat God hem de genade geschonken heeft apostel te zijn. In het Grieks staat hier een eerste persoon meervoud, een briefstijl-meervoud waarmee Paulus wel vaker over zichzelf schrijft (zie de wetenschappelijke commentaren).
Carrier begrijpt dit niet. Omdat hij kennelijk op het Engels afgaat (‘through whom we received grace and apostleship’) denkt hij dat Paulus het over de roeping van alle apostelen heeft.
De eerste conclusies
Carrier vervolgt met een argument uit stilte (over wat Paulus allemaal niet zegt), waarvan ik al uitgelegd heb dat het een drogreden is en in serieuze wetenschappelijke historiografie vrijwel nooit gebruikt wordt, laat staan geaccepteerd door kritische wetenschappers.
Carrier vindt het maar apart, vreemd en gek dat Paulus wat Jezus zei en deed kennelijk geheel irrelevant vindt. Hij doet geen moeite om Paulus te begrijpen (alsof er geen goede wetenschappelijke literatuur is over Paulus’ gedachtegoed). Want dat het zo vreemd is voor ons, ligt er natuurlijk aan dat wij gewend zijn aan een bepaald beeld van het evangelie dat vooral gevormd is door de Bijbelse verhalen. Bij een historisch accurate interpretatie van Paulus binnen zijn eigen culturele context is echter wat meer nodig dan zondagsschoolkennis.
Hoe dan ook, voor nu concludeert Carrier dat deze tekst van Paulus zowel bij een historische als onhistorische Jezus past. Daarvoor moet hij vooral een beroep doen op stilte (de drogreden) en vooral niet ingaan op de woorden van Paulus dat Jezus als mens van David afstamde.
Jezus’ menselijke afkomst
Op blz. 575 gaat hij verder in op de kwestie van Jezus’ afkomst. Hij wijst op de volgende uitspraken van Paulus en latere teksten uit brieven:
Romeinen 1 (NBV21): [3] het evangelie over zijn Zoon – als mens voortgekomen uit het nageslacht van David
Filippenzen 2 (NBV21) (…) [7] maar deed afstand van zijn positie en nam de gestalte aan van een dienaar. Hij werd gelijk aan de mensen, en als mens verschenen
(Carrier verwijst hier naar vers 5 maar het moet vers 7 zijn)
Hebreeën 7 (NBV21) [14] Het is immers bij iedereen bekend dat onze Heer is voortgekomen uit Juda, en deze stam is door Mozes nooit met priesters in verband gebracht.
Romeinen 15 (NBV21) [8] Ik zeg u dat Christus een dienaar van de Joden is geworden om te tonen dat God trouw is en om de beloften aan hun voorouders waar te maken (…). [12] En verder zegt Jesaja: ‘Isaï zal een telg voortbrengen: Hij die komt om over alle volken te heersen; op Hem zullen zij hun hoop vestigen.’
Romeinen 9 (NBV21) [5] Het is het volk dat van de aartsvaders afstamt en waaruit Christus is voortgekomen (…).
Deze teksten betekenen uiteraard dat Paulus en de schrijver van de Brief aan de Hebreeën meenden dat Jezus geboren werd in de stam van Juda en van David afstamde. Dat is de natuurlijke interpretatie van de Griekse tekst. Maar laten we zien wat Carrier ervan maakt.
De betekenis van al deze teksten hangen af van de betekenis van Romeinen 1:3, zegt Carrier. Dat is methodologisch niet correct; elke tekst brengt zijn eigen gewicht mee. Door zich op deze tekst te concentreren, maakt hij zich te gemakkelijk af van de andere.
De Griekse woorden
Carrier gaat op het Grieks in en we weten inmiddels wat dat betekent: de flaters gaan ons weer om de oren vliegen. En jawel hoor.
In Romeinen 1:3 staat genomenou ek spermatos Dauid kata sarka. Het eerste dat Carrier opmerkt is dat Paulus naast in Gal. 4:4 het werkwoord ginomai nergens voor menselijke geboorte gebruikt, en dat hij daarvoor een favoriet woord heeft namelijk gennaoo. Maar dit zegt allemaal weinig binnen het kleine corpus van de brieven. In feite zijn er maar vier plekken waar Paulus dit laatste woord voor een menselijke geboorte gebruikt. Bij vier tegen twee kun je niet zeggen dat het ene woord favoriet is. Dat is de eerste flater.
Op blz. 576 zegt hij: ‘Opmerkelijk is dat in 1 Kor. 15.45 Paulus zegt dat Adam 'gemaakt werd', waarbij hij hetzelfde woord gebruikt als voor Jezus; toch is dit duidelijk geen verwijzing naar geboren worden, maar naar direct door God gemaakt worden.’ Het probleem is dat daar niet staat dat Adam ‘gemaakt werd’, maar dat Adam ‘een levend wezen werd’. Het werkwoord betekent hier gewoon ‘worden’ en is een koppelwerkwoord, in tegenstelling tot in Rom. 1:3 en parallellen waar het een zelfstandig werkwoord is. Dit is de tweede flater.
Volgens Carrier gebruikt Paulus dit werkwoord in 1 Kor. 15:37 voor het opstandingslichaam. Maar daar staat: ‘[37] En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt (genêsomenon); het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders.’ Het gaat hier om ‘de lichamelijke massa (d.w.z. de vorm van de plant) die zal groeien/ontstaan/ontspruiten’. Als planten geboren zouden worden zou je dat ook kunnen invullen. Dit is de derde flater.
Hoe het wel moet
De vierde flater is dat Carrier nalaat te doen wat een exegeet moet doen. Maar ja, Carrier weet niet hoe hij teksten moet interpreteren. Dat heeft hij nooit geleerd, en daardoor blijft zijn geschrijf tragisch hangen op het niveau van een beunhaas.
Wie een Grieks woordenboek opslaat ziet dat ginomai + ek betekent ‘geboren worden uit’, ‘kind zijn van’, ‘afstammen van’ (zie het nieuwe Grieks-Nederlands woordenboek, en LSJ s.v. I). Sperma Dauid betekent in deze context ‘het nageslacht van David’. In Ps. 88(89):5 staat dat God tegen David zegt dat God ‘jouw nageslacht (sperma sou)’ voor altijd zal vestigen en ‘je troon in stand houden, geslacht na geslacht’. Als er hier staat dat Jezus Christus ‘geboren is uit het nageslacht van David’ wil dat zeggen dat hij van David afstamt. ‘Volgens het vlees’ (kata sarka) voegt Paulus nog toe. Dat wil zeggen: wat de natuurlijke situatie betreft, ‘over hem als mens gesproken’. Dezelfde bepaling vinden we bijvoorbeeld in Romeinen 4:1, ‘Abraham onze voorvader naar het vlees’, d.w.z. Abraham onze biologische voorvader. Of in Romeinen 9:3, waar Paulus spreekt over ‘mijn verwanten naar het vlees’, d.w.z. mijn natuurlijke volksgenoten. ‘Uit hen Christus wat het vlees betreft’ (Romeinen 9:5), d.w.z. Christus komt biologisch, menselijk gezien uit het volk Israël voort.
Kortom, volgens Paulus is Jezus geboren uit het nageslacht van David en behoort hij net zo tot het Joodse volk als Paulus zelf. Het Griekse taalgebruik wijst op een gewone, menselijke geboorte.
Zoon van David
Dit past heel goed bij een breed gedragen Joodse verwachting dat er een zoon van David zou komen om als Gods gezalfde koning de vijanden van het volk Israël te verslaan. De wijze waarop Paulus dus het evangelie over Gods Zoon introduceert, sluit aan bij de heersende verwachtingen van een door God aangewezen Davidische heerser, de zoon van God. Uiteraard verwachtten deze Joden een mens van vlees en bloed die deze rol zou gaan vervullen. We kunnen er al met al (nagenoeg) zeker van zijn dat Paulus over Jezus Christus spreekt als menselijke afstammeling van David.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 32
Jezus als afstammeling van David (Romeinen 1:3)
Paulus spreekt alleen al in de Brief aan de Romeinen over Jezus als mens, als Jood (afstammeling van Abraham, David, voortkomend uit de Israëlieten), die een bloedige, smadelijke dood stierf en werd begraven (Rom. 1:3; 5:9, 12-21; 6:4; 9:1-5; 15:3, 8), en wiens eerste vereerders in een Jeruzalemse, Arameestalige context leefden (Rom. 8:15; 15:19, 25-27). Net als Paulus zelf qua menselijke afkomst Jood is, zo is Jezus dat. Hij is geboren als lid van het volk Israël (Rom. 9:1-5).
Dat Paulus hiermee veronderstelt dat Jezus als mens op aarde geleefd heeft, is uiterst waarschijnlijk en daarom de gangbare wetenschappelijke interpretatie. Maar alles kan betwijfeld worden natuurlijk. Wetenschappelijk gezien kan er echter alleen overgegaan worden naar een andere interpretatie als die een waarschijnlijker, ‘zuiniger’ verklaring weet te geven.
Interpretaties van woorden ontstaan door de wisselwerking tussen de mogelijke betekenissen die woorden in concrete teksten kunnen hebben en de concrete context waarbinnen een bepaald geval van dat woord voorkomt. Ditzelfde geldt voor zinnen en grotere tekstafbakeningen.
Omdat de woorden en zinsconstructies in Romeinen 1:3 in hun samenhang (‘voortkomen uit het nageslacht van persoon x’, ‘naar het vlees’) altijd gebruikt worden bij het gewone, letterlijke menselijke proces van voortplanting en afstamming, is de (nagenoeg) zeker juiste interpretatie de interpretatie die hier ook zo’n gewoon proces veronderstelt: Jezus was op net zo’n manier afstammeling van zijn letterlijke voorouders als ieder ander mens.
Hoe methodologisch correct een alternatief voor te stellen
Wat Carrier niet doet, is een filologische analyse geven van Romeinen 1:3 en dan op basis daarvan zijn alternatieve interpretatie waarschijnlijk maken. Het is omgekeerd: hij zoekt een manier om zijn voorgebakken hypothese op de een of andere manier compatibel te maken met deze uitspraak van Paulus. Dat zou in principe methodologisch toelaatbaar zijn, als het daarna maar zou komen van een afweging tussen de waarschijnlijkheid van de twee toegekende betekenissen aan Romeinen 1:3.
Carrier creëert ruimte voor een alternatief door de vertaling ‘geboren uit het nageslacht van David’ te bestrijden en in plaats daarvan de uitleg ‘gemaakt uit etc’ naar voren te schuiven. Hieruit blijkt echter dat Carrier niet snapt hoe taal werkt (zie ook de vorige aflevering). Een correct argument was geweest: de actie waarnaar ginomai ek naar verwijst, is een wordingsproces uit iets/iemand. Het veronderstelt niet noodzakelijk een letterlijke geboorte uit een moeder. Dat woordenboeken de vertaling ‘geboren uit’ naast ‘afstammen van, kind zijn van’ aanbieden, komt doordat het in specifieke contexten, als het gaat om het ontstaan van mensen, vanzelfsprekend een gewone menselijke geboorte aanduidt. Dat is vervolgens gezien de context ook de waarschijnlijke interpretatie bij Romeinen 1:3 (zonder dat je per se met ‘geboren uit’ hoeft te vertalen), maar het werkwoord zelf toont dat niet strikt noodzakelijk aan.
Wat Carrier vervolgens zou moeten doen, is ten eerste aannemelijk maken dat Jezus’ ontstaansproces als letterlijke afstammeling van David ook op een andere manier denkbaar is dan een gewone geboorte. Ten tweede moet hij aannemelijk maken dat die alternatieve interpretatie in het wereldbeeld van Paulus en de zijnen past. Het zou, ten derde, helemaal mooi zijn als hij aannemelijk zou kunnen maken dat de hele uitspraak van Romeinen 1:3 waarschijnlijker iets anders betekent dan de gangbare interpretatie. Want vooralsnog wijst het normale Griekse spraakgebruik op de gangbare interpretatie. Dat is iets dat Carrier (uiteraard) verzuimt te vermelden. Door een valse voorstelling van zaken te geven, zet hij enerzijds niet-ingewijde lezers op het verkeerde been, en bij ingewijde lezers geeft hij een volgend brevet van onvermogen af.
Nog meer ontbrekende argumenten
Voor Carriers alternatieve uitleg, die ik hieronder verder bespreek, is het zoals gezegd nodig dat hij ginomai ek een iets andere betekenis geeft dan degene die het Griekse woord bij normale menselijke totstandkoming uitdrukt. Hij zet zijn kaarten op de betekenis ‘gemaakt’, maar dat is dus niet goed onderbouwd (zie vorige aflevering) en als hij in staat was geweest filologisch te werk te gaan, had hij beter kunnen inzetten op de betekenis ‘ontstaan’. Alsnog was het dan natuurlijk de vraag geweest hoe waarschijnlijk de alternatieve uitleg is.
Voor Carriers alternatieve uitleg (zie hieronder) is het vervolgens nodig dat hij het Griekse woord sperma de betekenis ‘sperma/zaad’ geeft. Dat bediscussieert hij echter niet, het wordt stiekem het betoog binnen gerommeld. Het probleem hiervan is, is dat in de Septuaginta de betekenis ‘menselijk sperma’ veel zeldzamer is dan de betekenis ‘nageslacht’ en in het NT ontbreekt. In de Brief aan de Romeinen gebruikt Paulus de betekenis ‘nageslacht’ bijvoorbeeld in Rom. 4:13: ‘Immers, niet door de wet ontvingen Abraham en zijn nageslacht de belofte (…)’ en in Rom. 9:7: ‘Alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht’. Het literaire milieu, de context van de brief en de passage zelf maken de interpretatie ‘nageslacht’ in Romeinen 1:3 uiterst waarschijnlijk. Bij Carrier ontbreken de argumenten waarom dit Griekse woord opeens anders gelezen zou moeten worden.
Het alternatieve voorstel
Carrier meent dat in Romeinen 1:3 staat dat Jezus ‘gemaakt’ is ‘uit het sperma van David’. Dat bedoelt hij heel letterlijk.
En wel gemaakt uit het sperma van David in een kosmische spermabank, vervolgt hij op blz. 576. God heeft namelijk (volgens Carriers fantasie) tijdens Davids leven sperma uit zijn buik gehaald. God heeft diens sperma in een kosmische spermabank bewaard om daar een zoon van David van te maken.
Voor deze bizarre fantasie van Carrier is geen enkel bewijs, en hij geeft zelf min of meer toe dat je zoiets wel moet verzinnen als je start met het dogma dat Jezus niet bestaan heeft en slechts gedacht werd in het firmament te hebben bestaan. Maar Carrier zou Carrier niet zijn als hij zelf niet 100% overtuigd was van zijn eigen verzinsels.
Pseudowetenschap
Voor dit alternatieve voorstel – waarvoor geen bewijs is dat iemand in de eerste eeuw of eerder dit ooit bedacht heeft – moet Carrier veronderstellen dat de frase ginomai ek en sperma Dauid een heel andere betekenis hebben dan in het gebruikelijke taalgebruik in teksten van Paulus en zijn literaire milieu.
Naast deze twee zeer onwaarschijnlijke veronderstellingen komt daarbij de veronderstelling dat Jezus mens en afstammeling van David kon worden in het firmament om daar gekruisigd te worden. Maar die hele santenkraam die Carrier verzint voor het firmament, is, zoals ik in eerder delen heb laten zien, gebaseerd op een onhoudbare en onwetenschappelijk interpretatie van enkele bronnen.
Carrier stapelt dus onwaarschijnlijkheid op onwaarschijnlijkheid. En waarom? Omdat Carrier zijn eigen dogma hoog moet houden en niet de bronnen leidend laat zijn, maar zijn apologetische doel. Pseudowetenschap dus.
Wetenschap
De gangbare wetenschappelijk interpretatie van Romeinen 1:3 gaat uit van de bewijsbare, gebruikelijke betekenis van de Griekse woorden in deze context. Bovendien lezen wetenschappers deze tekst tegen de achtergrond van de in Joodse kring breed levende verwachting van een Davidische, door God aangewezen koning, die uiteraard op aarde verwacht werd. Paulus claimt dat Jezus deze letterlijke nakomeling van David is. Tezamen met alle andere teksten waarin hij over Jezus als mens, zoon van Abraham en zoon van David enzovoort spreekt, is het duidelijk dat Paulus over Jezus spreekt als iemand die als mens op aarde geleefd heeft. Over Jezus als zoon van David en gezalfde spreken zonder dat hij als Joods mens op aarde geleefd heeft, zou in de context van de Joodse godsdienst van de eerste eeuw zoals die uit de bronnen blijkt, absurd zijn.
Jezus als afstammeling van David (Romeinen 1:3)
Paulus spreekt alleen al in de Brief aan de Romeinen over Jezus als mens, als Jood (afstammeling van Abraham, David, voortkomend uit de Israëlieten), die een bloedige, smadelijke dood stierf en werd begraven (Rom. 1:3; 5:9, 12-21; 6:4; 9:1-5; 15:3, 8), en wiens eerste vereerders in een Jeruzalemse, Arameestalige context leefden (Rom. 8:15; 15:19, 25-27). Net als Paulus zelf qua menselijke afkomst Jood is, zo is Jezus dat. Hij is geboren als lid van het volk Israël (Rom. 9:1-5).
Dat Paulus hiermee veronderstelt dat Jezus als mens op aarde geleefd heeft, is uiterst waarschijnlijk en daarom de gangbare wetenschappelijke interpretatie. Maar alles kan betwijfeld worden natuurlijk. Wetenschappelijk gezien kan er echter alleen overgegaan worden naar een andere interpretatie als die een waarschijnlijker, ‘zuiniger’ verklaring weet te geven.
Interpretaties van woorden ontstaan door de wisselwerking tussen de mogelijke betekenissen die woorden in concrete teksten kunnen hebben en de concrete context waarbinnen een bepaald geval van dat woord voorkomt. Ditzelfde geldt voor zinnen en grotere tekstafbakeningen.
Omdat de woorden en zinsconstructies in Romeinen 1:3 in hun samenhang (‘voortkomen uit het nageslacht van persoon x’, ‘naar het vlees’) altijd gebruikt worden bij het gewone, letterlijke menselijke proces van voortplanting en afstamming, is de (nagenoeg) zeker juiste interpretatie de interpretatie die hier ook zo’n gewoon proces veronderstelt: Jezus was op net zo’n manier afstammeling van zijn letterlijke voorouders als ieder ander mens.
Hoe methodologisch correct een alternatief voor te stellen
Wat Carrier niet doet, is een filologische analyse geven van Romeinen 1:3 en dan op basis daarvan zijn alternatieve interpretatie waarschijnlijk maken. Het is omgekeerd: hij zoekt een manier om zijn voorgebakken hypothese op de een of andere manier compatibel te maken met deze uitspraak van Paulus. Dat zou in principe methodologisch toelaatbaar zijn, als het daarna maar zou komen van een afweging tussen de waarschijnlijkheid van de twee toegekende betekenissen aan Romeinen 1:3.
Carrier creëert ruimte voor een alternatief door de vertaling ‘geboren uit het nageslacht van David’ te bestrijden en in plaats daarvan de uitleg ‘gemaakt uit etc’ naar voren te schuiven. Hieruit blijkt echter dat Carrier niet snapt hoe taal werkt (zie ook de vorige aflevering). Een correct argument was geweest: de actie waarnaar ginomai ek naar verwijst, is een wordingsproces uit iets/iemand. Het veronderstelt niet noodzakelijk een letterlijke geboorte uit een moeder. Dat woordenboeken de vertaling ‘geboren uit’ naast ‘afstammen van, kind zijn van’ aanbieden, komt doordat het in specifieke contexten, als het gaat om het ontstaan van mensen, vanzelfsprekend een gewone menselijke geboorte aanduidt. Dat is vervolgens gezien de context ook de waarschijnlijke interpretatie bij Romeinen 1:3 (zonder dat je per se met ‘geboren uit’ hoeft te vertalen), maar het werkwoord zelf toont dat niet strikt noodzakelijk aan.
Wat Carrier vervolgens zou moeten doen, is ten eerste aannemelijk maken dat Jezus’ ontstaansproces als letterlijke afstammeling van David ook op een andere manier denkbaar is dan een gewone geboorte. Ten tweede moet hij aannemelijk maken dat die alternatieve interpretatie in het wereldbeeld van Paulus en de zijnen past. Het zou, ten derde, helemaal mooi zijn als hij aannemelijk zou kunnen maken dat de hele uitspraak van Romeinen 1:3 waarschijnlijker iets anders betekent dan de gangbare interpretatie. Want vooralsnog wijst het normale Griekse spraakgebruik op de gangbare interpretatie. Dat is iets dat Carrier (uiteraard) verzuimt te vermelden. Door een valse voorstelling van zaken te geven, zet hij enerzijds niet-ingewijde lezers op het verkeerde been, en bij ingewijde lezers geeft hij een volgend brevet van onvermogen af.
Nog meer ontbrekende argumenten
Voor Carriers alternatieve uitleg, die ik hieronder verder bespreek, is het zoals gezegd nodig dat hij ginomai ek een iets andere betekenis geeft dan degene die het Griekse woord bij normale menselijke totstandkoming uitdrukt. Hij zet zijn kaarten op de betekenis ‘gemaakt’, maar dat is dus niet goed onderbouwd (zie vorige aflevering) en als hij in staat was geweest filologisch te werk te gaan, had hij beter kunnen inzetten op de betekenis ‘ontstaan’. Alsnog was het dan natuurlijk de vraag geweest hoe waarschijnlijk de alternatieve uitleg is.
Voor Carriers alternatieve uitleg (zie hieronder) is het vervolgens nodig dat hij het Griekse woord sperma de betekenis ‘sperma/zaad’ geeft. Dat bediscussieert hij echter niet, het wordt stiekem het betoog binnen gerommeld. Het probleem hiervan is, is dat in de Septuaginta de betekenis ‘menselijk sperma’ veel zeldzamer is dan de betekenis ‘nageslacht’ en in het NT ontbreekt. In de Brief aan de Romeinen gebruikt Paulus de betekenis ‘nageslacht’ bijvoorbeeld in Rom. 4:13: ‘Immers, niet door de wet ontvingen Abraham en zijn nageslacht de belofte (…)’ en in Rom. 9:7: ‘Alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht’. Het literaire milieu, de context van de brief en de passage zelf maken de interpretatie ‘nageslacht’ in Romeinen 1:3 uiterst waarschijnlijk. Bij Carrier ontbreken de argumenten waarom dit Griekse woord opeens anders gelezen zou moeten worden.
Het alternatieve voorstel
Carrier meent dat in Romeinen 1:3 staat dat Jezus ‘gemaakt’ is ‘uit het sperma van David’. Dat bedoelt hij heel letterlijk.
En wel gemaakt uit het sperma van David in een kosmische spermabank, vervolgt hij op blz. 576. God heeft namelijk (volgens Carriers fantasie) tijdens Davids leven sperma uit zijn buik gehaald. God heeft diens sperma in een kosmische spermabank bewaard om daar een zoon van David van te maken.
Voor deze bizarre fantasie van Carrier is geen enkel bewijs, en hij geeft zelf min of meer toe dat je zoiets wel moet verzinnen als je start met het dogma dat Jezus niet bestaan heeft en slechts gedacht werd in het firmament te hebben bestaan. Maar Carrier zou Carrier niet zijn als hij zelf niet 100% overtuigd was van zijn eigen verzinsels.
Pseudowetenschap
Voor dit alternatieve voorstel – waarvoor geen bewijs is dat iemand in de eerste eeuw of eerder dit ooit bedacht heeft – moet Carrier veronderstellen dat de frase ginomai ek en sperma Dauid een heel andere betekenis hebben dan in het gebruikelijke taalgebruik in teksten van Paulus en zijn literaire milieu.
Naast deze twee zeer onwaarschijnlijke veronderstellingen komt daarbij de veronderstelling dat Jezus mens en afstammeling van David kon worden in het firmament om daar gekruisigd te worden. Maar die hele santenkraam die Carrier verzint voor het firmament, is, zoals ik in eerder delen heb laten zien, gebaseerd op een onhoudbare en onwetenschappelijk interpretatie van enkele bronnen.
Carrier stapelt dus onwaarschijnlijkheid op onwaarschijnlijkheid. En waarom? Omdat Carrier zijn eigen dogma hoog moet houden en niet de bronnen leidend laat zijn, maar zijn apologetische doel. Pseudowetenschap dus.
Wetenschap
De gangbare wetenschappelijk interpretatie van Romeinen 1:3 gaat uit van de bewijsbare, gebruikelijke betekenis van de Griekse woorden in deze context. Bovendien lezen wetenschappers deze tekst tegen de achtergrond van de in Joodse kring breed levende verwachting van een Davidische, door God aangewezen koning, die uiteraard op aarde verwacht werd. Paulus claimt dat Jezus deze letterlijke nakomeling van David is. Tezamen met alle andere teksten waarin hij over Jezus als mens, zoon van Abraham en zoon van David enzovoort spreekt, is het duidelijk dat Paulus over Jezus spreekt als iemand die als mens op aarde geleefd heeft. Over Jezus als zoon van David en gezalfde spreken zonder dat hij als Joods mens op aarde geleefd heeft, zou in de context van de Joodse godsdienst van de eerste eeuw zoals die uit de bronnen blijkt, absurd zijn.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 33.
In deel 32 hebben we gezien dat Paulus, als we zijn tekst volgens de gangbare betekenissen in zijn Griekse literaire milieu opvatten, in Romeinen 1:3 schrijft dat Jezus Christus ‘menselijk gezien is geboren uit het nageslacht van David’. Dat speelt zich uiteraard af op aarde (iets anders komt in de Joodse en vroegchristelijke literatuur niet voor). Elders is Paulus nog explicieter over de menselijke geboorte van Jezus.
Geboren uit een vrouw
In Galaten 4:4-5 schrijft Paulus (NBV21):
[4] Maar toen de bestemde tijd gekomen was, zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet, [5] om ons, die aan de wet onderworpen waren, vrij te kopen opdat wij als kind aangenomen zouden worden.
Galaten 4:4-5 beschrijft de redding die God door Jezus Christus bracht. Hij werd als Gods Zoon een mensenkind, en deelde in de menselijke situatie van slavernij onder de wet. Het doel was om de mensen vrij te kopen uit die slavernij en om van mensenkinderen zonen/kinderen van God te maken. Er is sprake van een soort ruil: Gods Zoon wordt mens, zodat mensen Gods zonen/kinderen worden.
Literair gezien is deze zin mooi opgebouwd:
God zond zijn Zoon
geboren zijnde (genomenon) uit een vrouw
tot bestaan gekomen zijnde (genomenon) onder de wet
om (hina) te verlossen
om (hina) geadopteerd te worden
Volgens de wetenschappelijke methode kan de betekenis van ‘geboren uit een vrouw’ gevonden worden door parallellen te vinden in de literatuur. Die zijn onder meer de volgende:
Tobit 8:6: ἐκ τούτων ἐγενήθη τὸ ἀνθρώπων σπέρμα. > Adam en Eva, ‘uit wie het nageslacht bestaande uit de mensen is voortgekomen/ontstaan/geboren.’ Dit is niet ‘uit een vrouw’, maar de constructie is hetzelfde.
1 Esdras 4:15-16: Vrouwen baren iedereen, en uit hen worden ze (nl. allen) geboren (ἐξ αὐτῶν ἐγένοντο).
Parallellen met het werkwoord gennaoo (‘verwekken/baren/voortbrengen’) zijn de volgende: in Job 14:1; 15:14; 25:4 wordt ‘geborene van een vrouw’, d.w.z. wie uit een vrouw geboren is, gebruikt als synoniem voor sterveling. In Matteüs 11:11 staat: ‘Ik verzeker jullie: onder allen die uit een vrouw geboren zijn etc.’
De uitdrukking betekent dus: mens zijn, net als iedereen geboren zijn uit een vrouw. Deze betekenis past uitstekend in Galaten 4:4, waar Jezus een gewoon mensenkind wordt zodat gewone mensen kinderen van God kunnen worden. Gezien de parallellen had Paulus zowel ginomai als gennaoo kunnen gebruiken, maar hier gaf vermoedelijk de literaire structuur de doorslag.
Jezus had een moeder
Het is niet Paulus’ bedoeling om mee te delen dat Jezus een moeder had. Hij gebruikt de destijds bekende frase ‘geboren uit een vrouw’ om Jezus als mens te karakteriseren. De bijvangst is dat het onmiskenbaar is dat Paulus meende dat Jezus als mens geboren was uit een vrouw en dus een moeder had net als ieder ander.
Een allegorische vrouw
Dit is allemaal vrij eenvoudig, maar Carrier ziet het anders (rond blz. 578). Hij meent dat Paulus hier een allegorische moeder bedoelt, ‘Hagar’, die staat voor de Thora of het oude verbond. Jezus zou daar tijdelijk onder gevallen, ‘geboren’ zijn. De wet is hier een kosmische macht. De twee frasen in vers 4 zijn volgens hem dus min of meer synoniem.
Het eerste probleem hiervan is dat het ingaat tegen de gebruikelijke betekenis van ‘geboren uit een vrouw’ (zie hierboven). Carrier gaat volledig voorbij aan dit fundamentele exegetische onderzoek. Hij gaat meteen op zoek naar obscuurdere betekenissen, wat bepaald niet pleit voor de waarschijnlijkheid van zijn uitleg. Alleen aan het eind, op blz. 580, bespreekt hij even de optie dat Paulus ‘mens’ bedoelt, maar dan is zijn vraag of het niet gek is dat van een historische man te zeggen. Het antwoord is natuurlijk: nee, want vanuit het perspectief van Paulus is het voor de (kennelijk al bestaande) Zoon van God relevant dat die een gewoon, sterfelijk mens werd, geboren als ieder ander. Daarmee deed hij afstand van zijn hemelse positie.
Het tweede probleem is dat Carrier de brief niet in de normale volgorde leest. Want het idee van een allegorische moeder komt pas verderop uit hoofdstuk 4.
Het derde probleem is dat de allegorische moeder Hagar in Galaten 4:24 en verder niet alleen in lijn staat met het Mozaïsche verbond, maar ook met ‘het huidige Jeruzalem’, dat wil zeggen de kerk in Jeruzalem. Hagar is volgens Paulus de kerk in Jeruzalem die in slavernij verkeerd met al diens leden/kinderen. Volgens de lezing van Carrier zou dit betekenen dat Jezus lid was van de Jeruzalemse kerk!
Ik denk dat ik nog wel meer problemen zou kunnen opwerpen, maar ik ga in een volgende aflevering Carriers argumenten bespreken.
In deel 32 hebben we gezien dat Paulus, als we zijn tekst volgens de gangbare betekenissen in zijn Griekse literaire milieu opvatten, in Romeinen 1:3 schrijft dat Jezus Christus ‘menselijk gezien is geboren uit het nageslacht van David’. Dat speelt zich uiteraard af op aarde (iets anders komt in de Joodse en vroegchristelijke literatuur niet voor). Elders is Paulus nog explicieter over de menselijke geboorte van Jezus.
Geboren uit een vrouw
In Galaten 4:4-5 schrijft Paulus (NBV21):
[4] Maar toen de bestemde tijd gekomen was, zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet, [5] om ons, die aan de wet onderworpen waren, vrij te kopen opdat wij als kind aangenomen zouden worden.
Galaten 4:4-5 beschrijft de redding die God door Jezus Christus bracht. Hij werd als Gods Zoon een mensenkind, en deelde in de menselijke situatie van slavernij onder de wet. Het doel was om de mensen vrij te kopen uit die slavernij en om van mensenkinderen zonen/kinderen van God te maken. Er is sprake van een soort ruil: Gods Zoon wordt mens, zodat mensen Gods zonen/kinderen worden.
Literair gezien is deze zin mooi opgebouwd:
God zond zijn Zoon
geboren zijnde (genomenon) uit een vrouw
tot bestaan gekomen zijnde (genomenon) onder de wet
om (hina) te verlossen
om (hina) geadopteerd te worden
Volgens de wetenschappelijke methode kan de betekenis van ‘geboren uit een vrouw’ gevonden worden door parallellen te vinden in de literatuur. Die zijn onder meer de volgende:
Tobit 8:6: ἐκ τούτων ἐγενήθη τὸ ἀνθρώπων σπέρμα. > Adam en Eva, ‘uit wie het nageslacht bestaande uit de mensen is voortgekomen/ontstaan/geboren.’ Dit is niet ‘uit een vrouw’, maar de constructie is hetzelfde.
1 Esdras 4:15-16: Vrouwen baren iedereen, en uit hen worden ze (nl. allen) geboren (ἐξ αὐτῶν ἐγένοντο).
Parallellen met het werkwoord gennaoo (‘verwekken/baren/voortbrengen’) zijn de volgende: in Job 14:1; 15:14; 25:4 wordt ‘geborene van een vrouw’, d.w.z. wie uit een vrouw geboren is, gebruikt als synoniem voor sterveling. In Matteüs 11:11 staat: ‘Ik verzeker jullie: onder allen die uit een vrouw geboren zijn etc.’
De uitdrukking betekent dus: mens zijn, net als iedereen geboren zijn uit een vrouw. Deze betekenis past uitstekend in Galaten 4:4, waar Jezus een gewoon mensenkind wordt zodat gewone mensen kinderen van God kunnen worden. Gezien de parallellen had Paulus zowel ginomai als gennaoo kunnen gebruiken, maar hier gaf vermoedelijk de literaire structuur de doorslag.
Jezus had een moeder
Het is niet Paulus’ bedoeling om mee te delen dat Jezus een moeder had. Hij gebruikt de destijds bekende frase ‘geboren uit een vrouw’ om Jezus als mens te karakteriseren. De bijvangst is dat het onmiskenbaar is dat Paulus meende dat Jezus als mens geboren was uit een vrouw en dus een moeder had net als ieder ander.
Een allegorische vrouw
Dit is allemaal vrij eenvoudig, maar Carrier ziet het anders (rond blz. 578). Hij meent dat Paulus hier een allegorische moeder bedoelt, ‘Hagar’, die staat voor de Thora of het oude verbond. Jezus zou daar tijdelijk onder gevallen, ‘geboren’ zijn. De wet is hier een kosmische macht. De twee frasen in vers 4 zijn volgens hem dus min of meer synoniem.
Het eerste probleem hiervan is dat het ingaat tegen de gebruikelijke betekenis van ‘geboren uit een vrouw’ (zie hierboven). Carrier gaat volledig voorbij aan dit fundamentele exegetische onderzoek. Hij gaat meteen op zoek naar obscuurdere betekenissen, wat bepaald niet pleit voor de waarschijnlijkheid van zijn uitleg. Alleen aan het eind, op blz. 580, bespreekt hij even de optie dat Paulus ‘mens’ bedoelt, maar dan is zijn vraag of het niet gek is dat van een historische man te zeggen. Het antwoord is natuurlijk: nee, want vanuit het perspectief van Paulus is het voor de (kennelijk al bestaande) Zoon van God relevant dat die een gewoon, sterfelijk mens werd, geboren als ieder ander. Daarmee deed hij afstand van zijn hemelse positie.
Het tweede probleem is dat Carrier de brief niet in de normale volgorde leest. Want het idee van een allegorische moeder komt pas verderop uit hoofdstuk 4.
Het derde probleem is dat de allegorische moeder Hagar in Galaten 4:24 en verder niet alleen in lijn staat met het Mozaïsche verbond, maar ook met ‘het huidige Jeruzalem’, dat wil zeggen de kerk in Jeruzalem. Hagar is volgens Paulus de kerk in Jeruzalem die in slavernij verkeerd met al diens leden/kinderen. Volgens de lezing van Carrier zou dit betekenen dat Jezus lid was van de Jeruzalemse kerk!
Ik denk dat ik nog wel meer problemen zou kunnen opwerpen, maar ik ga in een volgende aflevering Carriers argumenten bespreken.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 34.
Recapitulatie over ‘geboren uit een vrouw’
In de vorige aflevering heb ik laten zien dat ‘geboren uit een vrouw’ gebruikelijk Joods idioom is voor mens/sterveling, waarin metonymisch één eigenschap van menszijn wordt uitgelicht (vgl. ‘tweevoeter’): dat ieder mens geboren is uit een vrouw. Volgens Paulus was Jezus ook zo’n mensenkind, waarbij hij dus veronderstelt dat ook Jezus geboren is uit een vrouw, net als ieder ander mens.
Dit past goed in de context: de Zoon van God werd een mensenkind, onderworpen aan de wet, om wie daaraan onderworpen vrij te komen en zij zonen/kinderen van God konden worden. ‘Geboren uit een vrouw’ correspondeert hierin met de mensen, net zoals ‘Zoon van God’ en ‘adoptie tot zonen/kinderen van God’ met elkaar corresponderen.
Zo is de uitdrukking ‘geboren uit een vrouw’ afdoende verklaard. Maar niet voor Carrier natuurlijk. Omdat hij een bepaalde uitkomst wil, en Jezus van de aarde en een aardse moeder weg wil toveren, moet hij allerlei overbodige hypothesen verzinnen om dat voor elkaar te krijgen.
Zoals gezegd is zijn bewering dat Jezus volgens Paulus geboren is uit een allegorische moeder. Dit haalt hij verderop uit Galaten 4, waarin Sara en Hagar als allegorische moeders opgevoerd worden. Jezus zou dan tijdelijk uit ‘Hagar’ zijn geboren, dat wil zeggen onderworpen zijn aan de wet.
Hoe beargumenteert Carrier deze overbodige verklaring?
De wijze van presenteren van ‘de passage’
Het eerste argument van Carrier is impliciet, en bestaat uit de presentatie van Galaten 3:29 t/m 4:7 en 4:22-30 als ‘de passage’, waarbij hij het tussenliggende deel kort parafraseert. Het probleem hiervan is dat hij in zijn wijze van presenteren heel listig de latere passage over de allegorische moeders Hagar en Sara dichter bij 4:4 plaatst. De stukken zijn bovendien zo geknipt, dat het lijkt alsof ze één doorlopend betoog vormen. Het inleidende vers 4:21, waaruit blijkt dat Paulus een nieuwe argumentatie begint, laat hij weg. Zoals we vaker gezien hebben, knipt Carrier dus de bron op maat zodat het voordelig is voor zijn betoog.
Een correcte omgang met de bron zou aan de andere kant beginnen: met een analyse van het betoog van Paulus, en daaruit concluderen hoe het begin van Galaten 4 zich verhoudt tot het laatste stuk van het hoofdstuk. (De hoofdstukindeling is uiteraard van veel later tijd.) Dat doet Carrier niet, gebruikt ook geen relevante secundaire literatuur daarbij, maar stelt zich tevreden met wat vage en oppervlakkig overeenkomsten tussen beide gedeelten. Maar omdat beide gedeelten deel uitmaken van dezelfde brief, zijn overeenkomsten te verwachten. Je kunt op dezelfde manier heel veel andere stukken uit de brief tot één passage met het begin van hoofdstuk 4 verklaren.
De opbouw van Galaten
Een analyse van het middenstuk van Galaten zou er als volgt uit laten zien. Daarbij laat ik me o.a. leiden door observaties van nieuwtestamenticus Martin de Boer in zijn recente commentaar op Galaten.
Er is brede overeenstemming dat in Galaten 3:1 een nieuw onderdeel van de brief begint: ‘[1] Galaten, u hebt uw verstand verloren! Wie heeft u in zijn ban gekregen? Ik heb u Jezus Christus toch openlijk en duidelijk als de gekruisigde bekendgemaakt?’ (NBV21). Paulus wijst erop dat de Galaten toch de Geest hebben ontvangen (Gal3:1-5). Dit bepaalt het thema van het volgende betoog.
Galaten 3:5 eindigt met ‘of omdat u gelooft wat u hebt gehoord?’, in het Grieks staat ‘geloof’ achteraan. Over dit woord schrijft Paulus verder in het volgende stuk, Galaten 3:6-14. Het woord ‘geloof’ komt voor in de verzen 7, 8, 9, 11, 12 en 14. In dit gedeelte betoogt Paulus dat de zegen van Abraham is gebonden aan geloof, en de binding aan de wet juist vloek brengt. In de laatste zin in vers 14 maakt Paulus expliciet dat de belofte aan Abraham bestaat uit de zegen van de ontvangst van de Geest (het hoofdthema).
De laatste zin, in Galaten 3:14, bevat de frase ‘de belofte van de (ontvangst van de) Geest’, voor het eerst in de brief, en het woord ‘belofte’ is een motief in het volgende stuk, Galaten 3:15-22. ‘Belofte’ komt voor in de verzen 16, 17, 18, 18, 19, 21, 22. Hier gaat Paulus in op de relatie tussen de belofte van de ontvangst van de Geest (het hoofdthema) aan Abraham en de wet van Mozes, die later kwam en geen positieve rol heeft.
De laatste zin, in Galaten 3:22, bevat de uitspraak dat de belofte van de ontvangst van de Geest verbonden is niet met de wet van Mozes, maar met ‘geloof in Jezus Christus’ en ‘wie in hem geloven’. Het geloof in Jezus Christus (dat pas kon ontstaan na zijn komst uiteraard), is het onderwerp van het volgende stuk, Galaten 3:23-29. Dit geloof wordt genoemd in vers 23, 24, 25 en 26. Paulus betoogt dat de ware kinderen van Abraham de gelovigen zijn, zoals hij in zijn conclusie plechtig zegt: ‘[29] En omdat u Christus toebehoort, bent u nakomelingen van Abraham, erfgenamen volgens de belofte’ (NBV21), nl. de belofte van de ontvangst van de Geest (het hoofdthema).
Het woord ‘erfgenamen’ in de laatste zin (3:29) wordt vervolgens uitgewerkt in het volgende stuk, Galaten 4:1-7; hij noemt het in vers 1 en vers 7. Paulus schrijft hier dat gelovigen de ware erfgenamen van de belofte van de Geest zijn (het hoofdthema). Dit is het afsluitende stuk van het inhoudelijke betoog begonnen in 3:6. Het past daarbij dat Paulus het evangelie nog eens verwoordt zoals past bij dit betoog (4:4-5), en eindigt met de conclusie dat de Galaten al zonen/kinderen van God zijn door geloof, en dus erfgenamen (en dat ze zich dus niet hoeven laten te besnijden om erfgenaam te worden).
Het betoog dat in 3:6 begon, is hiermee inhoudelijk afgerond. Bij 4:8 en verder blijkt er daarom ook een grotere discontinuïteit met het voorafgaande dan in het samenhangende betoog van 3:6-4:7. Er is continuïteit (het motief ‘God’ aan het eind van vers 7 komt in 4:8-11 terug in het contrast god/goden; het motief ‘slavernij’), maar er is ook duidelijk een breuk:
In Galaten 4:12-20 richt Paulus zich smekend tot de Galaten om te voorkomen dat ze zich van hem losmaken en een wig drijven tussen zichzelf en de ‘paulijnse’ kerk. Want dat betekent hun ongeluk.
En in 4:21 doet hij weer een appel: ‘[21] Vertelt u eens, u wilt aan de wet onderworpen zijn, maar luistert u wel naar de wet?’ (NBV21). In het gedeelte 4:21-5:1 gaat Paulus in op de twee zonen van Abraham in Genesis 16-21. Hij past hier een nogal wonderbaarlijke allegorische uitleg toe, iets dat Paulus gezien zijn andere brieven niet snel uit zichzelf zou doen. Vanuit de context, waarin Paulus de Galaten dringend oproept zich niet te laten beïnvloeden door zijn Joodse tegenstanders, ligt het volgens de meeste uitleggers voor de hand dat Paulus hier uitleg van zijn tegenstanders bestrijdt. Die zeiden waarschijnlijk: echt kind en erfgenaam van Abraham ben je alleen als je behoort tot de uitverkoren lijn van nageslacht, die loopt via Isaak en het Joodse volk.
Paulus reageert hierop door met behulp van Jesaja 54:1 en verschillende associaties de zaken om te draaien. De allegorische uitleg die hij hier toepast is dus een noodgreep en behoort niet bij zijn natuurlijke manier van spreken over het evangelie.
Tussenconclusie
Vergelijken we nu een gangbare uitlegkundige analyse van de opbouw van Galaten, zoals ik die hierboven geef, met die van Carrier, dan wordt het duidelijk dat het enige dat Carrier gedaan heeft de twee benodigde stukken uitknippen en vervolgens redenen zoeken waarom ze tot één passage zouden behoren.
Carrier begint zijn knipsel bij 3:29, zonder uit te leggen waarom hij midden in een betoog begint met citeren. En hij legt niet uit wat het weggelaten middenstuk, waarin Paulus onder meer zijn relatie tot de Galaten thematiseert, voor functie heeft in zijn indeling. Hij heeft ook geen aandacht voor de overgang van beschouwend betoog naar appel. Hij besteedt ook geen gedetailleerde aandacht aan motiefwoorden en de lijn van het betoog. (Dat had natuurlijk niet gehoeven als hij een gangbare analyse had gevolgd; dan had hij kunnen volstaan met een verwijzing daarnaar. Maar ook dat doet hij niet.)
Daartegenover staat dat een grondige analyse oplevert dat Galaten 3:6-4:7 een hecht betoog is met een kop en een staart, een beschouwing over een duidelijk hoofdthema. Het staat tussen twee direct appellerende stukken in. En vanaf 4:12, waar Paulus voor het eerst sinds geruime tijd in de brief een gebiedende wijs gebruikt, probeert hij op verschillende manieren de Galaten over te halen niet naar de tegenstanders maar naar hem te luisteren.
Dit alles betekent dat de allegorische moeders in 4:21-5:1 niet evident in verbinding staan met 4:4. Het zijn twee passages die tot verschillende hoofddelen van de brief behoren die een verschillend karakter hebben, en hoogstens met elkaar in verband staan doordat dezelfde kwestie uiteraard nog steeds aan de orde is en Paulus uiteraard terug kan grijpen op wat hij eerder heeft gezegd. Maar het is totaal ongeloofwaardig dat we in 4:4 opeens moeten veronderstellen wat Paulus verderop in een ander onderdeel van de brief te berde brengt, dat 'geboren uit een vrouw' betekent 'geboren uit de allegorische Hagar'.
De volgende keer kijken we naar andere argumenten die Carrier aanvoert.
Recapitulatie over ‘geboren uit een vrouw’
In de vorige aflevering heb ik laten zien dat ‘geboren uit een vrouw’ gebruikelijk Joods idioom is voor mens/sterveling, waarin metonymisch één eigenschap van menszijn wordt uitgelicht (vgl. ‘tweevoeter’): dat ieder mens geboren is uit een vrouw. Volgens Paulus was Jezus ook zo’n mensenkind, waarbij hij dus veronderstelt dat ook Jezus geboren is uit een vrouw, net als ieder ander mens.
Dit past goed in de context: de Zoon van God werd een mensenkind, onderworpen aan de wet, om wie daaraan onderworpen vrij te komen en zij zonen/kinderen van God konden worden. ‘Geboren uit een vrouw’ correspondeert hierin met de mensen, net zoals ‘Zoon van God’ en ‘adoptie tot zonen/kinderen van God’ met elkaar corresponderen.
Zo is de uitdrukking ‘geboren uit een vrouw’ afdoende verklaard. Maar niet voor Carrier natuurlijk. Omdat hij een bepaalde uitkomst wil, en Jezus van de aarde en een aardse moeder weg wil toveren, moet hij allerlei overbodige hypothesen verzinnen om dat voor elkaar te krijgen.
Zoals gezegd is zijn bewering dat Jezus volgens Paulus geboren is uit een allegorische moeder. Dit haalt hij verderop uit Galaten 4, waarin Sara en Hagar als allegorische moeders opgevoerd worden. Jezus zou dan tijdelijk uit ‘Hagar’ zijn geboren, dat wil zeggen onderworpen zijn aan de wet.
Hoe beargumenteert Carrier deze overbodige verklaring?
De wijze van presenteren van ‘de passage’
Het eerste argument van Carrier is impliciet, en bestaat uit de presentatie van Galaten 3:29 t/m 4:7 en 4:22-30 als ‘de passage’, waarbij hij het tussenliggende deel kort parafraseert. Het probleem hiervan is dat hij in zijn wijze van presenteren heel listig de latere passage over de allegorische moeders Hagar en Sara dichter bij 4:4 plaatst. De stukken zijn bovendien zo geknipt, dat het lijkt alsof ze één doorlopend betoog vormen. Het inleidende vers 4:21, waaruit blijkt dat Paulus een nieuwe argumentatie begint, laat hij weg. Zoals we vaker gezien hebben, knipt Carrier dus de bron op maat zodat het voordelig is voor zijn betoog.
Een correcte omgang met de bron zou aan de andere kant beginnen: met een analyse van het betoog van Paulus, en daaruit concluderen hoe het begin van Galaten 4 zich verhoudt tot het laatste stuk van het hoofdstuk. (De hoofdstukindeling is uiteraard van veel later tijd.) Dat doet Carrier niet, gebruikt ook geen relevante secundaire literatuur daarbij, maar stelt zich tevreden met wat vage en oppervlakkig overeenkomsten tussen beide gedeelten. Maar omdat beide gedeelten deel uitmaken van dezelfde brief, zijn overeenkomsten te verwachten. Je kunt op dezelfde manier heel veel andere stukken uit de brief tot één passage met het begin van hoofdstuk 4 verklaren.
De opbouw van Galaten
Een analyse van het middenstuk van Galaten zou er als volgt uit laten zien. Daarbij laat ik me o.a. leiden door observaties van nieuwtestamenticus Martin de Boer in zijn recente commentaar op Galaten.
Er is brede overeenstemming dat in Galaten 3:1 een nieuw onderdeel van de brief begint: ‘[1] Galaten, u hebt uw verstand verloren! Wie heeft u in zijn ban gekregen? Ik heb u Jezus Christus toch openlijk en duidelijk als de gekruisigde bekendgemaakt?’ (NBV21). Paulus wijst erop dat de Galaten toch de Geest hebben ontvangen (Gal3:1-5). Dit bepaalt het thema van het volgende betoog.
Galaten 3:5 eindigt met ‘of omdat u gelooft wat u hebt gehoord?’, in het Grieks staat ‘geloof’ achteraan. Over dit woord schrijft Paulus verder in het volgende stuk, Galaten 3:6-14. Het woord ‘geloof’ komt voor in de verzen 7, 8, 9, 11, 12 en 14. In dit gedeelte betoogt Paulus dat de zegen van Abraham is gebonden aan geloof, en de binding aan de wet juist vloek brengt. In de laatste zin in vers 14 maakt Paulus expliciet dat de belofte aan Abraham bestaat uit de zegen van de ontvangst van de Geest (het hoofdthema).
De laatste zin, in Galaten 3:14, bevat de frase ‘de belofte van de (ontvangst van de) Geest’, voor het eerst in de brief, en het woord ‘belofte’ is een motief in het volgende stuk, Galaten 3:15-22. ‘Belofte’ komt voor in de verzen 16, 17, 18, 18, 19, 21, 22. Hier gaat Paulus in op de relatie tussen de belofte van de ontvangst van de Geest (het hoofdthema) aan Abraham en de wet van Mozes, die later kwam en geen positieve rol heeft.
De laatste zin, in Galaten 3:22, bevat de uitspraak dat de belofte van de ontvangst van de Geest verbonden is niet met de wet van Mozes, maar met ‘geloof in Jezus Christus’ en ‘wie in hem geloven’. Het geloof in Jezus Christus (dat pas kon ontstaan na zijn komst uiteraard), is het onderwerp van het volgende stuk, Galaten 3:23-29. Dit geloof wordt genoemd in vers 23, 24, 25 en 26. Paulus betoogt dat de ware kinderen van Abraham de gelovigen zijn, zoals hij in zijn conclusie plechtig zegt: ‘[29] En omdat u Christus toebehoort, bent u nakomelingen van Abraham, erfgenamen volgens de belofte’ (NBV21), nl. de belofte van de ontvangst van de Geest (het hoofdthema).
Het woord ‘erfgenamen’ in de laatste zin (3:29) wordt vervolgens uitgewerkt in het volgende stuk, Galaten 4:1-7; hij noemt het in vers 1 en vers 7. Paulus schrijft hier dat gelovigen de ware erfgenamen van de belofte van de Geest zijn (het hoofdthema). Dit is het afsluitende stuk van het inhoudelijke betoog begonnen in 3:6. Het past daarbij dat Paulus het evangelie nog eens verwoordt zoals past bij dit betoog (4:4-5), en eindigt met de conclusie dat de Galaten al zonen/kinderen van God zijn door geloof, en dus erfgenamen (en dat ze zich dus niet hoeven laten te besnijden om erfgenaam te worden).
Het betoog dat in 3:6 begon, is hiermee inhoudelijk afgerond. Bij 4:8 en verder blijkt er daarom ook een grotere discontinuïteit met het voorafgaande dan in het samenhangende betoog van 3:6-4:7. Er is continuïteit (het motief ‘God’ aan het eind van vers 7 komt in 4:8-11 terug in het contrast god/goden; het motief ‘slavernij’), maar er is ook duidelijk een breuk:
- Het gedeelte 4:8-11 is niet meer betogend, maar appellerend. Dat blijkt uit de vragen die rechtstreeks aan de Galaten gesteld worden. Het is een waarschuwing dat het gedrag van de Galaten erop neerkomt dat ze in hun prechristelijke leven terugvallen.
- Het betoog 3:6-4:7 was een historisch-theologische beschouwing die volgens Paulus algemene geldigheid bezit, maar vanaf 4:8 staat de concrete situatie van de Galaten weer op de voorgrond.
- Het gedeelte 4:8-11 sluit qua teksttype aan bij Galaten 3:1-5. Ook daar appellerende vragen, het contrast tussen vroeger en nu, het woord ‘tevergeefs’. Galaten 3:6-4:7 is dus het funderende betoog waarin Paulus de ontvangst van de Geest losmaakt van de wet en de wet aan de foute kant zet, waarna hij vanaf 4:8, hiermee gewapend, rechtstreeks de confrontatie zoekt met de Galaten.
- Het motief ‘God/goden’ en het motief ‘slaaf zijn’ haakt aan bij 4:2 en 4:7, maar het hoofdthema van het hele vorige gedeelte (de belofte van de ontvangst van de Geest) is nu afwezig.
In Galaten 4:12-20 richt Paulus zich smekend tot de Galaten om te voorkomen dat ze zich van hem losmaken en een wig drijven tussen zichzelf en de ‘paulijnse’ kerk. Want dat betekent hun ongeluk.
En in 4:21 doet hij weer een appel: ‘[21] Vertelt u eens, u wilt aan de wet onderworpen zijn, maar luistert u wel naar de wet?’ (NBV21). In het gedeelte 4:21-5:1 gaat Paulus in op de twee zonen van Abraham in Genesis 16-21. Hij past hier een nogal wonderbaarlijke allegorische uitleg toe, iets dat Paulus gezien zijn andere brieven niet snel uit zichzelf zou doen. Vanuit de context, waarin Paulus de Galaten dringend oproept zich niet te laten beïnvloeden door zijn Joodse tegenstanders, ligt het volgens de meeste uitleggers voor de hand dat Paulus hier uitleg van zijn tegenstanders bestrijdt. Die zeiden waarschijnlijk: echt kind en erfgenaam van Abraham ben je alleen als je behoort tot de uitverkoren lijn van nageslacht, die loopt via Isaak en het Joodse volk.
Paulus reageert hierop door met behulp van Jesaja 54:1 en verschillende associaties de zaken om te draaien. De allegorische uitleg die hij hier toepast is dus een noodgreep en behoort niet bij zijn natuurlijke manier van spreken over het evangelie.
Tussenconclusie
Vergelijken we nu een gangbare uitlegkundige analyse van de opbouw van Galaten, zoals ik die hierboven geef, met die van Carrier, dan wordt het duidelijk dat het enige dat Carrier gedaan heeft de twee benodigde stukken uitknippen en vervolgens redenen zoeken waarom ze tot één passage zouden behoren.
Carrier begint zijn knipsel bij 3:29, zonder uit te leggen waarom hij midden in een betoog begint met citeren. En hij legt niet uit wat het weggelaten middenstuk, waarin Paulus onder meer zijn relatie tot de Galaten thematiseert, voor functie heeft in zijn indeling. Hij heeft ook geen aandacht voor de overgang van beschouwend betoog naar appel. Hij besteedt ook geen gedetailleerde aandacht aan motiefwoorden en de lijn van het betoog. (Dat had natuurlijk niet gehoeven als hij een gangbare analyse had gevolgd; dan had hij kunnen volstaan met een verwijzing daarnaar. Maar ook dat doet hij niet.)
Daartegenover staat dat een grondige analyse oplevert dat Galaten 3:6-4:7 een hecht betoog is met een kop en een staart, een beschouwing over een duidelijk hoofdthema. Het staat tussen twee direct appellerende stukken in. En vanaf 4:12, waar Paulus voor het eerst sinds geruime tijd in de brief een gebiedende wijs gebruikt, probeert hij op verschillende manieren de Galaten over te halen niet naar de tegenstanders maar naar hem te luisteren.
Dit alles betekent dat de allegorische moeders in 4:21-5:1 niet evident in verbinding staan met 4:4. Het zijn twee passages die tot verschillende hoofddelen van de brief behoren die een verschillend karakter hebben, en hoogstens met elkaar in verband staan doordat dezelfde kwestie uiteraard nog steeds aan de orde is en Paulus uiteraard terug kan grijpen op wat hij eerder heeft gezegd. Maar het is totaal ongeloofwaardig dat we in 4:4 opeens moeten veronderstellen wat Paulus verderop in een ander onderdeel van de brief te berde brengt, dat 'geboren uit een vrouw' betekent 'geboren uit de allegorische Hagar'.
De volgende keer kijken we naar andere argumenten die Carrier aanvoert.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 35.
De argumenten voor de eenheid van ‘de passage’ (1-2)
Carrier beweert dat Galaten 3:29-5:1 een samenhangende passage is, een ‘chapter’ (sic) met één doorlopende argumentatie. Zoals we gezien hebben is dat flauwekul (het is weer een listig op eigen maat geknipte bron), maar dat houdt ons niet tegen verder de argumenten die Carrier naar voren brengt na te gaan.
Hij zegt dat dit hoofdstuk (sic) begint met dezelfde thema’s als waar het mee eindigt.
1. Om te beginnen: ‘onze voormalige slavernij van de Torawet (sic)’.
Dit thema komt inderdaad voor in Galaten 4:1-3, 7 en 5:1. Op zichzelf laat dit niet zien dat het gaat om één doorlopende argumentatie. Galaten 5:1 wordt meestal gezien als een samenvatting van de primaire boodschap van de hele brief: ‘[1] Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven; houd dus stand en laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen.’ Het thema ‘vrijheid’ kwam ook al voor in Galaten 1:4, 2:4 en 3:13 en zal weer terugkeren in 5:13.
2. ‘dat wij kinderen zijn van de belofte aan Abraham (en dus allegorisch uit Abraham geboren)’
Hier gooit Carrier een paar dingen op één hoop. Paulus zegt in Galaten 3:29 dat christenen ‘nakomelingen van Abraham’ zijn en ‘erfgenamen volgens de belofte’. In 4:5-7 zijn de christenen ‘zonen’ maar dan gaat het om zonen van God. Aan het begin van Carriers ‘hoofdstuk’ gaat het dus niet over christenen als ‘kinderen van de belofte’. Het gaat om christenen als ‘nakomelingen van Abraham’, ‘erfgenamen volgens de belofte’ (en ook erfgenamen van Gods belofte), en ‘zonen van God’.
Daarbij komt dat Galaten 3:29 een conclusie is uit het voorafgaande betoog dat begon in 3:6. Het thema ‘belofte’, ‘Abraham’, en ‘zonen/nakomeling(en) van Abraham’ komt in hoofdstuk 3 meer dan eens terug. Waar 3:6 stelt dat wie geloven, kinderen van Abraham zijn, stelt 3:29 dat wie Christus toebehoren, ‘nakomelingen van Abraham’ zijn.
Ook het thema van ‘zonen van God’ komt al in hoofdstuk 3:26 voor. Al met al laat dit weer zien dat 3:6-4:7 een samenhangend geheel vormen en het heel vreemd is net voor 3:29 een knip te zetten.
‘Kinderen van de belofte’ komt wel voor in Galaten 4:28. Dit past geheel binnen het betoogje van Galaten 4:21-5:1 over de twee kinderen van Abraham. In 4:28 gebruikt Paulus een Grieks woord voor ‘kinderen’ dat hij eerder niet gebruikte, daar gebruikte hij ‘nakomelingen’ of ‘zonen’. En ‘belofte-kinderen’ is sterk ingebed in de context, want christenen zijn ‘net als Isaak’ niet-natuurlijke kinderen, net zoals Isaak niet volgens de loop van de natuur maar dankzij de belofte werd geboren. De terminologie is hier iets anders dan eerder, want we zitten hier immers in een ander stuk van de brief.
Om aan te tonen dat het om één doorlopende argumentatie gaat, had Carrier duidelijk moeten maken waarom het kindschap van Abraham en de belofte dan al vanaf begin hoofdstuk 3 prominent aan de orde is, en waarom de terminologie en de beelden aan het eind van zijn 'hoofdstuk' een stuk verschoven zijn.
Dan nog de bewering dat christenen ‘allegorisch’ uit Abraham geboren zijn. Dat is incorrect, want volgens Paulus zijn christenen letterlijk kinderen van Abraham. Ze hebben letterlijk de Geest ontvangen (dat was de inhoud van de belofte aan Abraham). En aangezien die Geest aan Abrahams nakomelingen, zijn erfgenamen, was beloofd, zijn de mensen die door geloof de belofte van de Geest werkelijkheid hebben zien worden bij zichzelf, daadwerkelijk Abrahams kinderen. Paulus geeft daarbij zelfs nog een mechanisme: het woord voor ‘nageslacht’ is enkelvoud en slaat ‘dus’ op een nakomeling. En wie is die nakomeling? U raadt het al: Christus (3:16). En gelovigen zijn eigendom van Christus, één in Christus (3:28-29). Die verbinding met dé nakomeling maakt dat ze allen nakomeling worden.
Carrier fiets hier de term ‘allegorisch’ erin omdat hij aannemelijk wil maken dat Paulus al in 4:4 allegorisch schrijft bij ‘geboren uit een vrouw’. Maar allegorie is hier in geen velden of wegen te bekennen.
De argumenten voor de eenheid van ‘de passage’ (1-2)
Carrier beweert dat Galaten 3:29-5:1 een samenhangende passage is, een ‘chapter’ (sic) met één doorlopende argumentatie. Zoals we gezien hebben is dat flauwekul (het is weer een listig op eigen maat geknipte bron), maar dat houdt ons niet tegen verder de argumenten die Carrier naar voren brengt na te gaan.
Hij zegt dat dit hoofdstuk (sic) begint met dezelfde thema’s als waar het mee eindigt.
1. Om te beginnen: ‘onze voormalige slavernij van de Torawet (sic)’.
Dit thema komt inderdaad voor in Galaten 4:1-3, 7 en 5:1. Op zichzelf laat dit niet zien dat het gaat om één doorlopende argumentatie. Galaten 5:1 wordt meestal gezien als een samenvatting van de primaire boodschap van de hele brief: ‘[1] Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven; houd dus stand en laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen.’ Het thema ‘vrijheid’ kwam ook al voor in Galaten 1:4, 2:4 en 3:13 en zal weer terugkeren in 5:13.
2. ‘dat wij kinderen zijn van de belofte aan Abraham (en dus allegorisch uit Abraham geboren)’
Hier gooit Carrier een paar dingen op één hoop. Paulus zegt in Galaten 3:29 dat christenen ‘nakomelingen van Abraham’ zijn en ‘erfgenamen volgens de belofte’. In 4:5-7 zijn de christenen ‘zonen’ maar dan gaat het om zonen van God. Aan het begin van Carriers ‘hoofdstuk’ gaat het dus niet over christenen als ‘kinderen van de belofte’. Het gaat om christenen als ‘nakomelingen van Abraham’, ‘erfgenamen volgens de belofte’ (en ook erfgenamen van Gods belofte), en ‘zonen van God’.
Daarbij komt dat Galaten 3:29 een conclusie is uit het voorafgaande betoog dat begon in 3:6. Het thema ‘belofte’, ‘Abraham’, en ‘zonen/nakomeling(en) van Abraham’ komt in hoofdstuk 3 meer dan eens terug. Waar 3:6 stelt dat wie geloven, kinderen van Abraham zijn, stelt 3:29 dat wie Christus toebehoren, ‘nakomelingen van Abraham’ zijn.
Ook het thema van ‘zonen van God’ komt al in hoofdstuk 3:26 voor. Al met al laat dit weer zien dat 3:6-4:7 een samenhangend geheel vormen en het heel vreemd is net voor 3:29 een knip te zetten.
‘Kinderen van de belofte’ komt wel voor in Galaten 4:28. Dit past geheel binnen het betoogje van Galaten 4:21-5:1 over de twee kinderen van Abraham. In 4:28 gebruikt Paulus een Grieks woord voor ‘kinderen’ dat hij eerder niet gebruikte, daar gebruikte hij ‘nakomelingen’ of ‘zonen’. En ‘belofte-kinderen’ is sterk ingebed in de context, want christenen zijn ‘net als Isaak’ niet-natuurlijke kinderen, net zoals Isaak niet volgens de loop van de natuur maar dankzij de belofte werd geboren. De terminologie is hier iets anders dan eerder, want we zitten hier immers in een ander stuk van de brief.
Om aan te tonen dat het om één doorlopende argumentatie gaat, had Carrier duidelijk moeten maken waarom het kindschap van Abraham en de belofte dan al vanaf begin hoofdstuk 3 prominent aan de orde is, en waarom de terminologie en de beelden aan het eind van zijn 'hoofdstuk' een stuk verschoven zijn.
Dan nog de bewering dat christenen ‘allegorisch’ uit Abraham geboren zijn. Dat is incorrect, want volgens Paulus zijn christenen letterlijk kinderen van Abraham. Ze hebben letterlijk de Geest ontvangen (dat was de inhoud van de belofte aan Abraham). En aangezien die Geest aan Abrahams nakomelingen, zijn erfgenamen, was beloofd, zijn de mensen die door geloof de belofte van de Geest werkelijkheid hebben zien worden bij zichzelf, daadwerkelijk Abrahams kinderen. Paulus geeft daarbij zelfs nog een mechanisme: het woord voor ‘nageslacht’ is enkelvoud en slaat ‘dus’ op een nakomeling. En wie is die nakomeling? U raadt het al: Christus (3:16). En gelovigen zijn eigendom van Christus, één in Christus (3:28-29). Die verbinding met dé nakomeling maakt dat ze allen nakomeling worden.
Carrier fiets hier de term ‘allegorisch’ erin omdat hij aannemelijk wil maken dat Paulus al in 4:4 allegorisch schrijft bij ‘geboren uit een vrouw’. Maar allegorie is hier in geen velden of wegen te bekennen.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 36.
De argumenten voor de eenheid van ‘de passage’ (3-5)
Carrier beweert dat Galaten 3:29-5:1 een samenhangende passage is, een ‘chapter’ (sic) met één doorlopende argumentatie.
3. “and our being now the children of Abraham 's free wife (again, allegorically) and thus the 'heirs' of that original promise (and so no longer enslaved to the OT law).”
Paulus zegt nergens dat christenen de kinderen van Abrahams vrijgeboren vrouw zijn. Hij zegt wel, nadat hij de allegorische lezing heeft uitgetekend, dat christenen kinderen van de vrijgeboren vrouw zijn (namelijk het hemelse Jeruzalem). Dat is de moeder van de gelovigen (zie vers 26: ‘het hemelse Jeruzalem is vrij, en dat is onze moeder’). Hij zegt niet dat christenen de allegorische kinderen van Sara zijn. Nee, net zoals Sara een vrijgeboren vrouw was en haar kind Isaak het kind van de belofte, zo zijn christenen kinderen van de belofte en is hun moeder het hemelse Jeruzalem.
Carrier schuift deze tamelijk slordige weergave van de allegorie nu ineen met het motief uit het betoog van 3:6-4:7 dat christenen erfgenamen zijn. Bij Paulus gaat het dan om erfgenamen van God.
Met andere woorden, Carrier doet het voorkomen alsof zijn zelfgeknipte passage met dezelfde thema’s begint en eindigt, maar wat hij in feite doet is dat hij een hutspot maakt van een aantal gegevens en zo zijn lezers probeert te gaslighten dat het om dezelfde thema’s gaat. Zoals gezegd maken beide passages deel uit van dezelfde brief met dezelfde problematiek, dus raakvlakken tussen de passage waarin 4:4 staat en de passage 4:21-5:1 zijn niet verrassend. Maar Carrier wil betogen dat het om één doorlopende redenering gaat. En daarvoor schiet zijn argumentatie schromelijk tekort.
4. Dat blijkt ook uit hoe hij zijn alinea eindigt: ‘This is how Paul starts the chapter and ends it, and everything in between leads logically from the one to the other.’ Die logica heeft hij helemaal niet aangetoond, hij heeft alleen zijn lezers (van wie hij kennelijk denkt dat ze hem toch niet zullen checken) een vage hutspot aangeboden van in elkaar geschoven elementen uit twee passages, en hij heeft bovendien niet uitgelegd waarom er nog een hele passage tussendoor komt waarin Paulus te spreken komt over zijn eerste bezoek aan de Galaten.
5. De volgende zin is ook merkwaardig: ‘In the process Paul parallels our being under ' (hupo) the sway of the elemental spirits with Jesus being put ' under' (hupo) the sway of the law, so we all could be rescued from being ' under' (hupo) the sway of that law, and thus of the elemental spirits.’
De frase ‘in the process’ is typisch zo’n verhullend woordje, want hij haalt alleen frasen aan uit 4:3-5. Hier ligt geen verbinding met 4:21-5:1. Nu zou iemand kunnen wijzen op de frase ‘onder de wet’ in 4:21, maar ‘onder de wet’ komt ook voor in 3:23, (25) en 5:18 en legt dus geen exclusieve verbinding.
Na de geciteerde zin volgt dan de bewering dat Paulus dáárom zegt dat zowel Jezus geboren is uit (Gr. ek) een vrouw als dat ‘wij’ geboren zijn uit (Gr. ek) een allegorische vrouw. Alleen, dat laatste zegt Paulus niet. Het is een ingebeelde overeenkomst.
Conclusie over Galaten 4:4
Carrier faalt om hard te maken dat het om één samenhangende, doorlopende redenering gaat in 3:29-5:1. Zijn interpretatie is onder de maat.
Carrier doet vervolgens heel moeilijk over wat het zou kunnen betekenen als Paulus zou bedoelen dat Jezus uit een echt persoon geboren is. Als hij even enkele wetenschappelijke interpretaties had opgezocht, had hij dat kunnen weten. Zoals uitgelegd bedoelt Paulus niets anders dan dat de hémelse Zoon van God een mens werd zoals alle mensen (en dus net als alle mensen geboren werd uit een vrouw), zodat mensen hemelse zonen van God kunnen worden. Maar die voor de hand liggende uitleg, die door de meeste nieuwtestamentici wordt geaccepteerd, geeft hij niet eens weer. We horen alleen de verzekering dat de veronderstelling dat Paulus bedoelt dat Jezus een menselijke moeder had, ‘simply doesn’t make sense’. Ahaa, jaa, dan moet het wel zo zijn.
De argumenten voor de eenheid van ‘de passage’ (3-5)
Carrier beweert dat Galaten 3:29-5:1 een samenhangende passage is, een ‘chapter’ (sic) met één doorlopende argumentatie.
3. “and our being now the children of Abraham 's free wife (again, allegorically) and thus the 'heirs' of that original promise (and so no longer enslaved to the OT law).”
Paulus zegt nergens dat christenen de kinderen van Abrahams vrijgeboren vrouw zijn. Hij zegt wel, nadat hij de allegorische lezing heeft uitgetekend, dat christenen kinderen van de vrijgeboren vrouw zijn (namelijk het hemelse Jeruzalem). Dat is de moeder van de gelovigen (zie vers 26: ‘het hemelse Jeruzalem is vrij, en dat is onze moeder’). Hij zegt niet dat christenen de allegorische kinderen van Sara zijn. Nee, net zoals Sara een vrijgeboren vrouw was en haar kind Isaak het kind van de belofte, zo zijn christenen kinderen van de belofte en is hun moeder het hemelse Jeruzalem.
Carrier schuift deze tamelijk slordige weergave van de allegorie nu ineen met het motief uit het betoog van 3:6-4:7 dat christenen erfgenamen zijn. Bij Paulus gaat het dan om erfgenamen van God.
Met andere woorden, Carrier doet het voorkomen alsof zijn zelfgeknipte passage met dezelfde thema’s begint en eindigt, maar wat hij in feite doet is dat hij een hutspot maakt van een aantal gegevens en zo zijn lezers probeert te gaslighten dat het om dezelfde thema’s gaat. Zoals gezegd maken beide passages deel uit van dezelfde brief met dezelfde problematiek, dus raakvlakken tussen de passage waarin 4:4 staat en de passage 4:21-5:1 zijn niet verrassend. Maar Carrier wil betogen dat het om één doorlopende redenering gaat. En daarvoor schiet zijn argumentatie schromelijk tekort.
4. Dat blijkt ook uit hoe hij zijn alinea eindigt: ‘This is how Paul starts the chapter and ends it, and everything in between leads logically from the one to the other.’ Die logica heeft hij helemaal niet aangetoond, hij heeft alleen zijn lezers (van wie hij kennelijk denkt dat ze hem toch niet zullen checken) een vage hutspot aangeboden van in elkaar geschoven elementen uit twee passages, en hij heeft bovendien niet uitgelegd waarom er nog een hele passage tussendoor komt waarin Paulus te spreken komt over zijn eerste bezoek aan de Galaten.
5. De volgende zin is ook merkwaardig: ‘In the process Paul parallels our being under ' (hupo) the sway of the elemental spirits with Jesus being put ' under' (hupo) the sway of the law, so we all could be rescued from being ' under' (hupo) the sway of that law, and thus of the elemental spirits.’
De frase ‘in the process’ is typisch zo’n verhullend woordje, want hij haalt alleen frasen aan uit 4:3-5. Hier ligt geen verbinding met 4:21-5:1. Nu zou iemand kunnen wijzen op de frase ‘onder de wet’ in 4:21, maar ‘onder de wet’ komt ook voor in 3:23, (25) en 5:18 en legt dus geen exclusieve verbinding.
Na de geciteerde zin volgt dan de bewering dat Paulus dáárom zegt dat zowel Jezus geboren is uit (Gr. ek) een vrouw als dat ‘wij’ geboren zijn uit (Gr. ek) een allegorische vrouw. Alleen, dat laatste zegt Paulus niet. Het is een ingebeelde overeenkomst.
Conclusie over Galaten 4:4
Carrier faalt om hard te maken dat het om één samenhangende, doorlopende redenering gaat in 3:29-5:1. Zijn interpretatie is onder de maat.
Carrier doet vervolgens heel moeilijk over wat het zou kunnen betekenen als Paulus zou bedoelen dat Jezus uit een echt persoon geboren is. Als hij even enkele wetenschappelijke interpretaties had opgezocht, had hij dat kunnen weten. Zoals uitgelegd bedoelt Paulus niets anders dan dat de hémelse Zoon van God een mens werd zoals alle mensen (en dus net als alle mensen geboren werd uit een vrouw), zodat mensen hemelse zonen van God kunnen worden. Maar die voor de hand liggende uitleg, die door de meeste nieuwtestamentici wordt geaccepteerd, geeft hij niet eens weer. We horen alleen de verzekering dat de veronderstelling dat Paulus bedoelt dat Jezus een menselijke moeder had, ‘simply doesn’t make sense’. Ahaa, jaa, dan moet het wel zo zijn.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Mededeling: ik hoop deze bespreking voort te zetten, maar ik kan er momenteel geen tijd voor vinden.
-
- Berichten: 1315
- Lid geworden op: 24 dec 2020, 15:44
- Man/Vrouw: M
Re: R. Carrier - On the Historicity of Jesus
Deel 37.
Nazaret
Uit de evangeliën valt de claim af te leiden dat Jezus afkomstig was uit Nazaret. Dit gegeven wordt door vrijwel alle historici als betrouwbaar gezien.
Hoe gaat Carrier hiermee om? De lezer raadt het al: beroerd.
Ten eerste bespreekt hij dit gegeven nergens systematisch, maar heeft hij het over zijn twee boeken verdeeld. Dat zou eventueel te verdedigen zijn, maar bij een dergelijk geven dat volgens vrijwel alle historici erg waarschijnlijk is, zou je een omvattender bespreking verwachten. Maar die is er niet.
In Proving History bespreekt hij dit alles in de context van het criterium van verlegenheid. Het criterium dat sommigen gebruiken door te zeggen: zoiets verzinnen zou de held in verlegenheid brengen, dus moet het wel een feit zijn geweest waar men niet om heen kon. Carrier toont vervolgens aan dat er van verlegenheid geen sprake is, en zie daar, dit gegeven is van tafel.
Maar zo werkt het niet, want Carriers veronderstelling is dan, dat de conclusie van historici enkel op het criterium van verlegenheid berust. Maar dat is niet het geval. Een beter historisch argument is, dat het gegeven dat Jezus uit Nazaret komt, eigenlijk nauwelijks een rol speelt in het oudste evangelie (Marcus) en weinig meer doet dan Jezus van Nazaret te onderscheiden van andere Jezussen. Juist omdat het van weinig betekenis is, is de meest waarschijnlijke reden dat Marcus het opvoert dat het gewoon klopt.
Een profetie voor Marcus
Carrier wil meer dan het criterium van verlegenheid bekritiseren. Hij wil Nazaret volledig uit de weg hebben. Daarom doet hij ook enkele suggesties om te verklaren waarom Marcus Nazaret ingevoerd zou kunnen hebben. De eerste suggestie is dat hij dezelfde profetie kende als Matteüs 2:23 (‘[…] wat gezegd is door de profeten: “Hij zal Nazoreeër genoemd worden.”’). Alleen, dit is een latere tekst, waarvan het aannemelijk is dat die door Matteüs zelf is verzonnen. De tweede suggestie van Carrier is dat Marcus een onbekend geschrift kende waar dit geprofeteerd werd. JA, zo lust ik er nog wel een paar.
Nazorian
Op p. 401 van OJH wordt het pas echt lachen. Carrier heeft het steeds over ‘Nazorian(s)’, terwijl dat niet de juiste term is. In het Engels moet het Nazorean(s) zijn. Dat is geen foutje, in voetnoot 34 claimt hij echt dat het Nazorian moet zijn.
Vervolgens beweert hij dat nazooraios geen connectie heeft met Nazaret. En, voegt hij toe, vormt in feite niet het woord ‘nazarene’ (??? Geen idee wat hij hier bedoelt). Dit is niet meer dan de bewering van een man die er blijk van heeft gegeven nauwelijks met Grieks om te kunnen gaan, en al helemaal niets weet van Hebreeuws. Of die woorden taalkundig met elkaar te maken hebben, moeten we dus aan echte experts vragen, en die zeggen dat het wel kan.
Vervolgens zegt hij dat nazooraios zou wijzen op de plaatsnaam Nazoorai, maar dit is taalkundig niet onderbouwd en gewoon flauwekul. Hij zegt ook dat Nazoor- en Nazar- compleet verschillende wortels zijn, maar daaruit blijkt weer dat Carrier niets weet van Hebreeuws, waarin wortels bestaan uit medeklinkers.
Vervolgens zegt hij dat een van Nazaret afgeleide plaatsaanduiding eigenlijk Nazaretos of Nazaranos zou moeten zijn. Maar dit toont eens te meer de diepe treurigheid van de onkunde van Carrier. Het zijn niet meer dan niet-onderbouwde kreten. Carrier verzint dit ter plekke. Daartegenover staan voorbeelden uit o.a. de Septuaginta waar bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van plaatsnamen zowel op -enos of -aios kunnen eindigen; uitgangen die aan de stam zijn vastgeplakt.
Een graat in de keel
Carrier fantaseert dat Nazorians (sic) een oudere aanduiding voor christenen is en dat daaruit is gesponnen dat Jezus uit Nazaret zou komen. Maar er zit een graat in de keel van deze theorie, want Marcus, de oudste bron hierover, schrijft niet Nazooraios maar Nazarenos. Welnu, Carrier zou Carrier niet zijn als hij dit bronmateriaal keurig zou wegtoveren.
Hij zegt dat het eruitziet alsof Nazarenos een latere aanpassing is door kopiisten en dat ook Marcus oorspronklijk Nazooraios had. Hoe weet hij dat? Nu, onze alwetende gesjeesde wetenschapper heeft een één boekje geraadpleegd waarin varianten staan. Dat is natuurlijk niet de manier om tekstkritiek te bedrijven. Dat kan hij ook helemaal niet, want daarin heeft hij nooit fatsoenlijk les gehad.
Conclusie
Carrier maakt een rommeltje van zijn behandeling van Nazaret. Hij weet duidelijk niets van de achterliggende filologie en zwamt er maar op los. Onwelgevallige gegevens uit de bronnen worden weggeknipt.
Dit heeft niets met wetenschap te maken. Het is gewauwel.
En dat geldt voor het hele boek.
Einde.
Nazaret
Uit de evangeliën valt de claim af te leiden dat Jezus afkomstig was uit Nazaret. Dit gegeven wordt door vrijwel alle historici als betrouwbaar gezien.
Hoe gaat Carrier hiermee om? De lezer raadt het al: beroerd.
Ten eerste bespreekt hij dit gegeven nergens systematisch, maar heeft hij het over zijn twee boeken verdeeld. Dat zou eventueel te verdedigen zijn, maar bij een dergelijk geven dat volgens vrijwel alle historici erg waarschijnlijk is, zou je een omvattender bespreking verwachten. Maar die is er niet.
In Proving History bespreekt hij dit alles in de context van het criterium van verlegenheid. Het criterium dat sommigen gebruiken door te zeggen: zoiets verzinnen zou de held in verlegenheid brengen, dus moet het wel een feit zijn geweest waar men niet om heen kon. Carrier toont vervolgens aan dat er van verlegenheid geen sprake is, en zie daar, dit gegeven is van tafel.
Maar zo werkt het niet, want Carriers veronderstelling is dan, dat de conclusie van historici enkel op het criterium van verlegenheid berust. Maar dat is niet het geval. Een beter historisch argument is, dat het gegeven dat Jezus uit Nazaret komt, eigenlijk nauwelijks een rol speelt in het oudste evangelie (Marcus) en weinig meer doet dan Jezus van Nazaret te onderscheiden van andere Jezussen. Juist omdat het van weinig betekenis is, is de meest waarschijnlijke reden dat Marcus het opvoert dat het gewoon klopt.
Een profetie voor Marcus
Carrier wil meer dan het criterium van verlegenheid bekritiseren. Hij wil Nazaret volledig uit de weg hebben. Daarom doet hij ook enkele suggesties om te verklaren waarom Marcus Nazaret ingevoerd zou kunnen hebben. De eerste suggestie is dat hij dezelfde profetie kende als Matteüs 2:23 (‘[…] wat gezegd is door de profeten: “Hij zal Nazoreeër genoemd worden.”’). Alleen, dit is een latere tekst, waarvan het aannemelijk is dat die door Matteüs zelf is verzonnen. De tweede suggestie van Carrier is dat Marcus een onbekend geschrift kende waar dit geprofeteerd werd. JA, zo lust ik er nog wel een paar.
Nazorian
Op p. 401 van OJH wordt het pas echt lachen. Carrier heeft het steeds over ‘Nazorian(s)’, terwijl dat niet de juiste term is. In het Engels moet het Nazorean(s) zijn. Dat is geen foutje, in voetnoot 34 claimt hij echt dat het Nazorian moet zijn.
Vervolgens beweert hij dat nazooraios geen connectie heeft met Nazaret. En, voegt hij toe, vormt in feite niet het woord ‘nazarene’ (??? Geen idee wat hij hier bedoelt). Dit is niet meer dan de bewering van een man die er blijk van heeft gegeven nauwelijks met Grieks om te kunnen gaan, en al helemaal niets weet van Hebreeuws. Of die woorden taalkundig met elkaar te maken hebben, moeten we dus aan echte experts vragen, en die zeggen dat het wel kan.
Vervolgens zegt hij dat nazooraios zou wijzen op de plaatsnaam Nazoorai, maar dit is taalkundig niet onderbouwd en gewoon flauwekul. Hij zegt ook dat Nazoor- en Nazar- compleet verschillende wortels zijn, maar daaruit blijkt weer dat Carrier niets weet van Hebreeuws, waarin wortels bestaan uit medeklinkers.
Vervolgens zegt hij dat een van Nazaret afgeleide plaatsaanduiding eigenlijk Nazaretos of Nazaranos zou moeten zijn. Maar dit toont eens te meer de diepe treurigheid van de onkunde van Carrier. Het zijn niet meer dan niet-onderbouwde kreten. Carrier verzint dit ter plekke. Daartegenover staan voorbeelden uit o.a. de Septuaginta waar bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van plaatsnamen zowel op -enos of -aios kunnen eindigen; uitgangen die aan de stam zijn vastgeplakt.
Een graat in de keel
Carrier fantaseert dat Nazorians (sic) een oudere aanduiding voor christenen is en dat daaruit is gesponnen dat Jezus uit Nazaret zou komen. Maar er zit een graat in de keel van deze theorie, want Marcus, de oudste bron hierover, schrijft niet Nazooraios maar Nazarenos. Welnu, Carrier zou Carrier niet zijn als hij dit bronmateriaal keurig zou wegtoveren.
Hij zegt dat het eruitziet alsof Nazarenos een latere aanpassing is door kopiisten en dat ook Marcus oorspronklijk Nazooraios had. Hoe weet hij dat? Nu, onze alwetende gesjeesde wetenschapper heeft een één boekje geraadpleegd waarin varianten staan. Dat is natuurlijk niet de manier om tekstkritiek te bedrijven. Dat kan hij ook helemaal niet, want daarin heeft hij nooit fatsoenlijk les gehad.
Conclusie
Carrier maakt een rommeltje van zijn behandeling van Nazaret. Hij weet duidelijk niets van de achterliggende filologie en zwamt er maar op los. Onwelgevallige gegevens uit de bronnen worden weggeknipt.
Dit heeft niets met wetenschap te maken. Het is gewauwel.
En dat geldt voor het hele boek.
Einde.