Ik heb bij deze bespreking de recensie gebruikt van Evelien de Nooijer. Zij zegt over het boek: ik denk dat ik in heel mijn carrière als leeskringbezoeker, die onderhand een jaar of tien beslaat, nog nooit zo’n ‘wreed’ boek ben tegengekomen.
Stilte (1966) is een historisch verhaal over christenvervolging en martelaarschap in het Japan van de 17e eeuw. Met de Portugezen was het christelijke geloof in Japan terecht gekomen. Al snel waren er honderduizenden christenen. De autoriteiten vonden het christendom bedreigend. Daarom werd er een zware vervolging ingesteld. Als de autoriteiten opgejaagde christenen te pakken krijgen, worden ze gekruisigd, in kokend water gegooid, in rieten matten gerold en in zee verdronken, met hun hoofd naar beneden in latrines gehangen. Ze kunnen alleen aan de marteldood ontkomen als ze op een beeltenis van Christus trappen, de z.g. fumi-e.
Het verhaal wordt grotendeels in de ik-persoon verteld. Aan het woord is de jonge Portugese priester Rodrigo, die naar Japan is gereisd om zijn leermeester Ferreira te zoeken, waarover het gerucht de ronde doet dat hij na te zijn gefolterd van zijn geloof is gevallen. Rodrigo is voortdurend bezig met de vraag hoe het hem zal vergaan als hij gevangen genomen wordt. Hij identificeert zich met Jezus. Dit is één van de elementen die steeds terugkomt in het boek. Het roept bij mij het beeld op dat het martelaarschap in het rooms-katholicisme verheerlijkt wordt. Of dat zo is, weet ik niet. Wel heb ik een keer een kruisweg gelopen bij Orta in Noord Italië waar het leven van Franciscus van Assisi werd uitgebeeld. Het schokte me toen hoeveel overeenkomsten er waren met het leven en lijden van Jezus. Ik kan dat door het lezen van dit boek nu beter plaatsen.
De consequentie van de identificatie met de lijdende Jezus is, dat er ook een Judas is. Steeds weer duikt Kichijiro op. Door zijn toedoen worden Rodrigo en anderen gevangen genomen. Kichijiro verloochent steeds weer het christelijk geloof door op de fumi-e te trappen. Maar ook steeds komt hij Rodrigo om vergeving vragen. Hierdoor ga je ook weer nadenken over de bijbelse Judas.
De Japanners martelen de christelijke boeren in het bijzijn van priester Rodrigo. Als Rodrigo zijn geloof afzweert, dan stopt hun lijden. Hij hoeft het niet eens te menen, hij hoeft alleen maar zijn voet op de fumi-e te zetten. In plaats van dat Rodrigo zijn leven geeft als martelaar voor de christenen, geven anderen hun leven voor hem.
Rodrigo stelt zich de vraag waarom God zwijgt. Waarom laat Hij dit vreselijke lijden toe? Die vraag klinkt het boek door:
Je bent geen echte christen als je je geloof verloochent bij de dreiging van marteling. Maar wat nu als jij het geloof verloochent en anderen daardoor in leven blijven? Dan is verloochening een daad van mededogen.Rodrigo schreef:… En God zwijgt, net als de zee. Hij blijft maar zwijgen. Ik schudde mijn hoofd, dat was onmogelijk. Als er geen God was, zou de mens de monotonie van de zee of haar onheilspellend gebrek aan emotie toch niet kunnen verdragen? (‘Maar als nou toevallig… natuurlijk is het een kans van één op duizend , maar stel je voor…’ fluisterde toen een ander stemmetje heel diep in mijn hart, ‘als er nu geen God bestaat…’) Dit was een vreselijke gedachte. Wat een grap zou dat zijn als Hij niet bestond. Wat voor een absurd drama was het leven van Mokichi en Ichizo dan geweest, vastgebonden aan staken en gewassen door de zee! Wat voor een idiote illusie hadden de missionarissen dan nagejaagd, die er drie jaar voor nodig hadden om dit land te bereiken, over vele zeeën? En ik? Met wat voor absurde activiteiten hield ik me dan bezig, nu ik door gebergte zwierf waar geen mens te vinden was?...
Eindelijk breekt het moment aan dat Rodrigo naar de fumi-e wordt geleid:
Een lezenswaardige biografie van Endo wordt gegeven door Bas Heijne.Shusaku Endo schreef:… Het vage licht van de dageraad. Het schijnsel viel op de onbedekte kippenek en de uitstekende sleutelbeenderen van de padre. De priester tilde met beide handen de fumi-e op, en bracht hem dicht bij zijn gezicht. Hij wilde zijn gezicht tegen dat – door vele voeten vertrapte – gezicht drukken. De Man op de fumi-e, versleten en uitgehold doordat zo velen op Hem hadden getrapt, staarde de priester met droeve blik aan. Het was net of er echt een traan uit Zijn ogen rolde. ‘O, wat doet dat zeer!’ De priester beefde. ‘Het is louter voor de vorm. Dat maakt toch niets uit?’ drong de tolk opgewonden aan. De priester hief zijn voet. Hij voelde een doffe, zware pijn in die voet. Het was niet louter een formaliteit. Hij zou nu trappen op wat hij als het mooiste in zijn leven had beschouwd, het allerheiligste waar hij in had geloofd, op degene die het meest beantwoordde aan de idealen en dromen van de mensen. De pijn die hij in zijn voet voelde!...”. En juist dan wordt de stilte doorbroken: “… Op dat ogenblik sprak de Man op de koperen plaat tot de priester: ‘Trap maar. Trap maar. Ik ken de pijn in je voet het allerbeste. Trap maar. Ik ben in de wereld geboren om door jullie vertrapt te worden. Om in jullie pijn te delen, heb ik het kruis op mijn rug gedragen.´ De ochtend brak aan toen de priester zijn voet op de fumi-e zette. In de verte kraaide een haan…