Blz 19/20
Op zoek naar de ziel is dit een duidelijke vraagstelling.Aan het concept van de ziel lag bij Plato en Aristoteles een duidelijke vraag ten grondslag: hoe iets stoffelijks vanuit zichzelf kan bewegen. Hier moest een oerbeginsel worden aangenomen, dat het stoffelijke beweegt zonder dat het zelf door iets anders wordt bewogen, de psuchè.
Uitgaande van de vraag naar beweging onderscheidt Plato drie zielssoorten of delen van de ziel, het begeerlijke deel, epithumia, dat ons drijft tot lijfelijke verrichtingen zoals voeding of voortplanting, het hartstochtelijke deel, thumos, dat ons inspireert tot handelingen zoals eerbejag of verweer tegen onrecht, en het verstandelijke deel, logos, dat ons kennis brengt van de werkelijkheid. Terwijl hij in de Politeia nog heel de ziel
onsterfelijk acht, neemt Plato in de Timaeus het standpunt in dat alleen het verstandelijke deel goddelijk en onsterfelijk is.
Plato heeft dus in de loop der tijden zijn standpunt over de ziel veranderd. Daar zit een logica in. Het begeerlijke deel is na de dood wsl niet meer ter zake doende. Zonder lichaam kun je ook geen seks begeren bijvoorbeeld. Het hartstochtelijke deel, de thumos, lijkt me meer een deel wat ervaren mogelijk maakt. Je raakt tijdens je leven ergens door gepassioneerd.
Blijft over de geest. Van de geest kunnen de gedachten zelf niet goddelijk en onsterfelijk zijn. De meeste gedachten die we hebben sterven tijdens het leven al een stille dood. Blijft over de geest zelf.
Deze gedachtengang is ook te volgen. Door ons te richten op het goede kunnen we onze geest 'veredelen'. Door ons te richten op onze begeertes kunnen we onze geest bezoedelen. Lees: onze geest in aardse sfeer houden en aardse zaken willen hebben.Plato’s ervaring van de ziel is complex, niet omdat hij daar een gedetailleerder begrip van zou hebben ontwikkeld dan Aristoteles, maar omdat hij, anders dan zijn leerling, het leven van de mens primair in een spirituele zin beziet. Het edelste deel van de ziel verbindt ons mensen met het goede, de bron van alle voortreffelijkheid in het leven. Dankzij de logos is de mens in staat de werkzaamheid van dit goede te leren kennen.
Over de grot:
De schaduwbeelden op de wand zijn in Plato's allegorie van de grot is de zintuigelijke waarneembare wereld welke ons betovert.Het redeneervermogen, de praktijk van de dialoog, biedt de mens de mogelijkheid zich af te wenden van het vergankelijke worden, de schaduwbeelden op de grotwand, en op te klimmen naar het eeuwige zijnde buiten de grot, naar zowel de wereld van de idee, het wezenlijke van elk ding, als het licht van het goede zelf, dat verantwoordelijk is voor alle ordening in het leven.
Deze spirituele dimensie van de ziel, haar innerlijke eenheid met een transcendente oorsprong, raakt bij de aardser en meer klinisch ingestelde Aristoteles op de achtergrond.
Geboeid staart de mens naar de schaduwen en door zijn begeren wordt de mens in 'lagere sferen' gehouden die volgens Plato niet werkelijk zijn.