In het oudste literaire Grieks dat we kennen, Homerus’ Ilias en Odyssee (midden 9e eeuw v. Chr.), komt het woord prosoopon enkele keren voor, en wel in de betekenis van ‘gezicht’ (in de zin van ‘gelaat’; zo steeds in dit artikel). In die betekenis komt het ook veelvuldig voor in de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament.
Persoon (prosoopon), gezicht (aangezicht), gelaat heeft een belangrijke betekenis.
Meester Tja zegt: ''Tja'.In het Nieuwe Testament komt prosoopon heel vaak voor, steeds in de betekenis van ‘gezicht’. Soms heeft ‘gezicht’ daar de betekenis van ‘persoonlijke aanwezigheid’. In Handelingen 20:25 bijvoorbeeld zegt Paulus: ‘En nu, zie, ik weet dat u allen (…) mijn gezicht niet meer zult zien’ (zie ook vs. 38). In Kolossenzen 2:1 schrijft hij over ‘allen die mijn aangezicht in het vlees niet hebben gezien’. In 1 Tessalonicenzen 2:17 en 3:10 gebruikt hij de uitdrukking ‘uw gezicht zien’. Een bijzonder gebruik van het woord zien we in Lucas 9:51, waar staat dat de Heer Jezus ‘Zijn gezicht vastbesloten wendde om naar Jeruzalem te gaan’. Het gezicht in een bepaalde richting wenden betekent ‘het vaste voornemen hebben dezeweg in te slaan zonder ervan af te wijken’. Even verder, in vers 53, staat dan ook letterlijk: ‘omdat Zijn gezicht gaande was naar Jeruzalem’. Het ‘gezicht’ staat hier voor de hele persoon: Hij reisde naar Jeruzalem. Ook kan in figuurlijke zin sprake zijn van ‘gezicht’, namelijk in de zin van voorzijde of oppervlak. In Lucas 21:35 en Handelingen 17:26 staan de woorden: ‘op het hele aardoppervlak’, lett. ‘op het gezicht van de hele aarde’.
Hier wordt het etymologisch interessant. (Aan)gezicht en persoon lijken zo'n beetje synoniem te zijn.Er zijn in het Nieuwe Testament ook enkele andere woorden, zogenaamde samenstellingen, gevormd op basis van het woord prosoopon. Dat zijn euprosoopeoo (‘zich mooi voordoen’ in Gal. 6:12); prosoopo-lèmpsia (‘aanzien des persoons’, lett. ‘personenaanneming’, in Rom. 2:11; Ef. 6:9; Kol. 3:25; Jak. 2:1); prosoopo-lèmptès (in Hand. 10:34, waar letterlijk staat: ‘God is geen personenaannemer’); prosoopo-lèmpteoo (‘de persoon aanzien’, lett. ‘aannemen’, in Jak. 2:9); en a-prosoopo-lèmptoos (‘zonder aanzien des persoons’, in 1 Petr. 1:17). In al deze gevallen kan men zien dat de betekenis ‘gezicht’ en ‘persoon’ in elkaars verlengde liggen en niet te krampachtig van elkaar moeten worden onderscheiden.