
De heilige Eligius (wat betekent: ‘Uitverkorene’), bisschop van Noyon. Hij was geboren in de buurt van Limoges (588), en werd daar reeds op jonge leeftijd leerling edelsmid. Bij de bekende Abbo leerde hij het vak tot in de puntjes, vooral het werk met goud en zilver, en ook het emailwerk‚ dat een specialiteit was van Limoges. Toen hij volleerd was, ging hij naar Parijs, waar hij een plaats kreeg bij de rijksmunt, waar blijkbaar ook gelegenheid was om zijn kunst te beoefenen.
Koning Clotarius II gaf hem een hoeveelheid goud om een troon te maken. Eligius maakte niet alleen een schitterende troon, maar had het goud daarbij zo dun uitgehamerd dat hij slechts de helft van het materiaal gebruikt had. Van de rest maakte hij daarom nog zulk een troon. Hij gaf de ene aan de koning, die het werk bewonderde en hem zijn loon uitbetaalde. Toen kwam Eligius tot aller verbazing met de tweede troon tevoorschijn. De koning was getroffen door dit bewijs van eerlijkheid en maakte Eligius tot zijn financier en vertrouwensman. Om hem nog meer aan te binden wilde Clotarius hem met de hand op de heilige relieken trouw laten zweren, doch Eligius maakte bezwaar omdat hij er niet zeker van kon zijn of hij de koning in alles met een goed geweten zou kunnen volgen. Clotarius was ruim van geest en werd hierdoor niet beledigd, ja, hij kreeg nog groter respect voor hem en verklaarde dat hij meer waarde hechtte aan het woord van Eligius dan aan de eed van ieder ander.
Hij trok zich bijzonder het lot van de slaven aan. Door de vele oorlogen werden dezen in groten getale te koop aangeboden, en Eligius kocht hele partijen op, soms wel honderd tegelijk, vooral de Saksers die blijkbaar goedkoop werden aangeboden. Hij stelde hen in vrijheid met de keuze naar hun land terug te keren of in een van de door hem begunstigde kloosters te treden. Sommigen kwamen bij hem in dienst.
Met sommigen van zijn werkvolk bad hij dagelijks de getijden. Onder hen zijn bekende namen van latere geestelijken. Altijd had hij armen aan tafel, die hij zelf bediende, en hij at slechts van de overgebleven resten. Hij was een grote man met een onschuldig en vriendelijk uiterlijk. Zijn trouwhartigheid boezemde ieder het grootste vertrouwen in.
ln die tijd was ook Ouen, een edelman, aan het hof verbonden. Hij was nog een paar jaar jonger dan Eligius en een verwante ziel, en tussen hen ontstond een diepgaande vriendschap. Ook prins Dagobert, die weldra zijn vader zou opvolgen, werd in deze vriendschap opgenomen. Deze had, toen hij koning geworden was, zulk een vertrouwen in het helder inzicht van Eligius, dat hij hem als afgezant gebruikte wanneer bijzonder moeilijke kwesties tot een oplossing gebracht moesten worden.
In deze tijd ontwikkelde zich ook het religieuze besef bij de jonge hoveling. Omwille van zijn positie, en om zijn vakmanschap te tonen, droeg hij bijzonder rijke kleding, versierd met goudborduurwerk, maar daaronder droeg hij een hemd van ruwe zakkenstof. Toen zijn positie gevestigd was, verkocht hij zijn rijke gewaden om armen te kunnen bijstaan en hij kleedde zich in heel gewone kleren, zodat de koning hem soms zijn eigen mantel omdeed zeggend, dat zij die alles weggeven omwille van Christus er niet havelozer moesten uitzien dan de wereldlingen.
Toen Dagobert zei dat Eligius alles mocht vragen wat hij wenste, vroeg deze om de bezitting Solignac in Limousin, om daar een klooster te stichten. Het was een uitgelezen plaats, op een brede landtong, omspoeld door een rivier met rotsige oevers, bestaande uit heuvelland, overdekt met bossen. Het klooster was weldra gebouwd en trok binnen enkele jaren ver over de honderd monniken aan. Zowel de regel van Benedictus als de spiritualiteit van de Ierse kloosters werd daar in ere gehouden onder het bestuur van de heilige abt Remaclus. De heilige Ouen kwam er graag en rekende het tot de beste kloosters van Frankrijk wat trouw aan de Regel en het onderhouden van de dagelijkse diensten betrof. Verder werden er allerlei ambachten tot in de perfectie beoefend.
Eligius bouwde ook andere kloosters en herbouwde ook de kerk van de heilige Martialis in Parijs. Toen deze kerk eens door brand bedreigd werd, riep Eligius uit: “Martialis, Martialis, let op je kerk want ik ben niet van plan die nog eens op te bouwen”. De heilige Martialis heeft blijkbaar goed opgelet want de kerk bleef gespaard.
Intussen bleef hij trouw aan zijn beroep. Vooral de kostbare door hem vervaardigde reliekschrijnen zijn beroemd. Maar in 640 werd hij, na een gewetensvolle voorbereiding, bisschop gewijd van Noyon en Turnhout, met jurisdictie over Gent en Kortrijk. Op 14 mei, de Litanie-Zondag, werd hij gewijd, evenals zijn vriend Ouen, die nu bisschop werd van Rouen.
In zijn bisschopsambt toonde Eligius zich even gewetensvol als in zijn handwerk. onvermoeibaar werkte hij aan de kerstening van zijn nog half-heidense Vlamingen in de streken van Doornik, Gent en Kortrijk; en de geestelijken wist hij te bezielen met werkelijke geestelijkheid. Het ging om het bestrijden van allerlei bijgelovige gebruiken welke nog in zwang waren, vooral in de streek rond Antwerpen. Zo werd hij een van de beroemdste apostelen van Vlaanderen. Maar tegelijk bleef hij werken aan zijn reliekschrijnen voor allerlei kerken in zijn bisdom.
De heilige Eligius is gestorven te Noyon, op de 1e december van het jaar 659, omringd door zijn trouwe dienaren, en betreurd door de gelovigen, die hem zeer waren toegedaan. Hij is de patroon van smeden en ijzerwerkers, maar ook van de boeren.
https://orthodoxasten.nl/evenementen/he ... e-dag-689/

