In Mattheus 9 kan je lezen dat Jezus in zijn stad was. De WV95 zet erboven: “weer in Kafarnaum”. Maar het einde van hoofdstuk 9 besluit met dat Jezus alle steden en dorpen rondtrok. De plek waar Jezus de woorden van Mattheus 10 uitspreekt, is dus niet bekend.
Mattheus heeft in hoofstuk 3 en 4 de doop en het begin van Jezus’ prediking verteld. In hoofdstuk 5-7 volgt de Bergrede en in hoofdstuk 8 en 9 predikt Hij, gepaard met wondertekenen. In hoofdstuk 11 kan je lezen dat Johannes de Doper nog leeft. De woorden die Jezus in hoofdstuk 10 sprak, sprak Hij uit tijdens de periode van enkele jaren dat Hij actief was vóór zijn sterven aan het kruis.
De inhoud van Mattheus 10 begint al aan het einde van hoofdstuk 9:
Ik lees dit als dat de arbeid die er verricht moet worden teveel is voor één persoon (Jezus). Dan volgt het begin van hoofdstuk 10:[35] Jezus trok alle steden en dorpen rond, terwijl Hij in hun synagogen onderricht gaf, de goede boodschap van het koninkrijk verkondigde, en elke ziekte en elke kwaal genas. [36] Bij het zien van de mensenmenigte werd Hij diep bewogen door hen, omdat ze geplaagd en gebroken waren als schapen zonder herder. [37] Toen zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. [38] Vraag dus de eigenaar van de oogst om arbeiders in te zetten voor zijn oogst.’
Dit begin staat in de verleden tijd. Jezus heeft ze op dat moment opdracht gegeven en ze macht gegeven. Het verschil met Mattheus 28 is, dat de opdracht hier niet gegeven wordt met het oog op alle volken, maar met het oog op de steden en dorpen van Israël, waar Jezus zag dat de oogst rijp was.Hij riep zijn twaalf leerlingen bij zich en gaf hun de macht om onreine geesten uit te drijven en elke ziekte en elke kwaal te genezen. [2] De namen van de twaalf apostelen zijn deze: allereerst Simon, die Petrus genoemd wordt, en dan Andreas, zijn broer, Jakobus van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer, [3] verder Filippus en Bartolomeüs, Tomas en de tollenaar Matteüs, Jakobus van Alfeüs en Taddeüs, [4] Simon Kananeüs en Judas Iskariot, die Hem overgeleverd heeft. [5] Deze twaalf zond Jezus
De opdracht van Jezus aan de discipelen volgt vanaf vers 5 en loopt tot het einde van het hoofdstuk. In hoofdstuk 11: 1 kan je lezen dat Jezus de opdracht heeft beëindigd. Gelijk in vers 5 kan je lezen dat deze opdracht niet gericht is op de volken, zoals in Mattheus 28:
De inhoud van de opdracht volgt vanaf vers 7:[5] Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: ‘Sla de weg naar de heidenen niet in, en ga een stad van de Samaritanen niet binnen. [6] Maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.
Tot zover hoeven er geen vraagtekens te rijzen. Jezus geeft de opdracht alle steden langs te gaan, steden die Hij daarna vervloekt, omdat ze ondanks alle tekenen die daar verricht zijn, zich niet bekeerd hebben.[7] Verkondig op je tocht: “Het koninkrijk der hemelen is ophanden!” [8] Genees zieken, wek doden op, maak melaatsen rein, drijf demonen uit. Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven. [9] Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs, [10] neem geen reistas mee voor onderweg, geen twee stel kleren, geen sandalen en geen stok. Want de arbeider is zijn levensonderhoud waard. [11] Als je een stad of dorp binnenkomt, onderzoek dan wie het waard is jullie daar te ontvangen. Blijf daar tot je verder reist. [12] Als je een huis binnengaat, wens het dan vrede. [13] Als het huis die waard is, moge jullie vrede dan daarop neerdalen, en als het die niet waard is, moge jullie vrede dan naar jullie terugkeren. [14] Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten. [15] Ik verzeker jullie, voor het land van Sodom en Gomorra zal het draaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor die stad.
Dan volgt een tekstgedeelte dat vraagtekens oplevert:
De fysieke haat tegen het evangelie komt in de evangeliën vooral tot uiting in de kruisdood en de dreiging die daaraan vooraf ging (“ze trachtten Hem te doden”). Het meest dichtbij komt nog dat een menigte Jezus van de berg wilde gooien. Dus wat hierboven staat, hoort eerder bij de tijd van Handelingen en daarna, dan van de tijd dat Jezus nog op aarde rondwandelde.[16] Bedenk wel: Ik stuur jullie als schapen tussen de wolven. Wees dus slim als slangen en eenvoudig als duiven. [17] Pas op voor de mensen, want ze zullen je uitleveren aan rechtbanken, en in hun synagogen zullen ze je geselen. [18] Men zal jullie voor landvoogden en koningen brengen omwille van Mij, als een getuigenis voor hen en de heidenen. [19] Wanneer ze jullie uitleveren, maak je dan geen zorgen over hoe je zult spreken en wat je zult zeggen. Want op dat uur zal jullie ingegeven worden wat je moet zeggen. [20] Want jullie zijn het niet die spreken, maar het is de Geest van je Vader die in jullie spreekt. [21] De ene broer zal de andere aan de dood uitleveren, en een vader zijn kind, en kinderen zullen tegen hun ouders in verzet komen en hen ter dood brengen. [22] Jullie zullen door iedereen gehaat worden vanwege mijn naam. Wie volhardt tot het einde, die zal gered worden. [23] Wanneer ze jullie vervolgen in deze stad, vlucht dan naar de volgende. Want Ik verzeker je, jullie zullen de steden van Israël nog niet rond zijn voordat de Mensenzoon komt.
Piebe kiest er op grond van deze tekst nu voor om deze opdracht ook helemaal op de tijd na Jezus’ opstanding te laten slaan. In de tekst ligt de komst van de Mensenzoon nog in de toekomst. Dus als dit slaat op de tijd na de opstanding, dan ligt ook de komst van de Mensenzoon nog in de toekomst, gerekend vanaf de opstanding. En omdat een mensenleven niet zo lang duurt, moeten we concluderen dat de wederkomst al heeft plaatsgevonden.
Daarentegen kies ik ervoor om de opdracht te laten slaan op de opdracht die de discipelen hadden. In de dertig jaar na de opstanding was het bezoeken van alle steden van Israël goed te doen, maar om dat in de beperkte tijd voor Jezus’ sterven te doen, was haastwerk. Om dit verhaal herkenbaar en opbouwend te vertellen aan de lezers en hoorders van het boek Mattheus werd het in beelden beschreven die zij kenden en die o.a. in Handelingen worden beschreven. De haat die de lezers en hoorders ervoeren, kwam tot uiting in vervolging, maar het was dezelfde haat die de discipelen eerder hadden ontmoet tijdens hun rondgang door Israël.
Volgens mij betekent dit dat we elk onze keuzes maken – Piebe kiest ervoor, vanwege de inhoud van de opdracht om het na de opstanding te situeren; en ik kies vanwege de chronologie van Mattheus om het vóór de opstanding te situeren. Daarin zijn onze eigen menselijke keuzes doorslaggevend, want elk zijn we Bijbelgetrouw, omdat we elk verschillende aspecten van de tekst voor waar aannemen en de rest door logica aanpassen tot een consistente voorstelling.
Het vervolg van het onderwijs van Jezus – geldig eerst voor de rondgang door Israël, die bij het schrijven van Mattheus al verleden tijd is – en geldig voor de verkondiging aan de volken.[24] Een leerling staat niet boven zijn meester en een slaaf niet boven zijn heer. [25] Voor de leerling is het voldoende dat hij wordt als zijn meester, en voor de slaaf dat hij wordt als zijn heer. Als men de heer des huizes al Beëlzebul genoemd heeft, hoeveel te meer dan zijn huisgenoten. [26] Word dus niet bang voor hen. Want niets is verhuld dat niet onthuld zal worden, en niets is verborgen dat niet bekend zal worden. [27] Wat Ik jullie zeg in het donker, zeg dat in het licht. Wat jullie in het oor gefluisterd krijgen, verkondig dat vanaf de daken. [28] Wees niet bang voor hen die het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden. Wees eerder bang voor hem die en ziel en lichaam kan ombrengen in de hel. [29] Twee mussen kosten toch maar een stuiver? En daarvan zal er niet één op de grond vallen buiten jullie Vader om. [30] Bij jullie zijn zelfs alle haren op je hoofd geteld. [31] Wees dus niet bang. Jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen. [32] Als iemand partij kiest voor Mij bij de mensen, zal ook Ik partij kiezen voor hem bij mijn Vader in de hemel. [33] Wie Mij verloochent tegenover de mensen, die zal Ik ook verloochenen tegenover mijn Vader in de hemel. [34] Denk niet dat Ik op aarde vrede ben komen brengen. Ik ben geen vrede komen brengen, maar een zwaard. [35] Want Ik ben gekomen om een wig te drijven tussen zoon en vader, tussen dochter en moeder, tussen schoondochter en schoonmoeder; [36] ja, huisgenoten worden vijanden. [37] Wie meer houdt van zijn vader of moeder dan van Mij, is Mij niet waard. Wie meer houdt van zijn zoon of dochter dan van Mij, is Mij niet waard. [38] Wie zijn kruis niet opneemt en Mij niet volgt, is Mij niet waard. [39] Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het vinden. [40] Wie jullie ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft. [41] Wie een profeet ontvangt omdat het een profeet is, krijgt het loon van een profeet, en wie een rechtvaardige opneemt omdat het een rechtvaardige is, krijgt het loon van een rechtvaardige. [42] Wie één van deze kleinen een beker koud water geeft omdat het een leerling is, Ik verzeker jullie, zijn loon zal hem niet ontgaan.’
(Alle citaten Willibrordvertaling '95)
P.S. Dit wat betreft Mattheus 10. De vervolgvraag is natuurlijk of het de komst van de Mensenzoon wel op de opstanding kan slaan. Dat zet ik in een ander bericht. Ik vind het eerst belangrijk dat we helder hebben wat er wel en niet in Mattheus 10 staat.