Ter informatie, 1e bericht uit een stuk of 3 of 4 (vanwege de omvang)
De Schrift laat het voortschrijdend inzicht zien van de Bijbelse mens:
Het Oude Testament zegt helemaal niets over de hel. Het enige waar het O.T. over sprak is dat wat aangeduid wordt met het begrip sheol. En sheol betekent gewoon dodenrijk. Soms is het in de Bijbel wel eens vertaald met “hel”, dat is een buitengewoon ongelukkige vertaling, maar sheol betekent gewoon dat gebied waar de doden heengaan.
De Bijbelse mens dacht dat sheol onder de aarde was, want daar gingen de doden heen, want daar werden ze begraven. Dus vandaar dat je in het O.T. ziet dat mensen dachten “als je dood gaat, dan ga je naar sheol onder de aarde”, want tja, daar laat je het lichaam, daar werd je begraven, dus onder de aarde.
Men had nauwelijks een voorstelling van het leven na de dood. Het was helemaal niet zo ver ontwikkeld. Ook een Godsman als David was gewoon bang om dood te gaan. David gilt het uit in de Psalmen “laat me niet sterven, want als ik sterf dan ben ik niks meer.” Dat ging niet zoals wij nu sterven. “Als ik sterf, dan ga ik erop vooruit”, zegt Paulus, dat is winst. Maar David en de Bijbelse mens, wilde zo lang mogelijk de dood uitstellen omdat ze dachten dat er daarna het dodenrijk was en dat was niets. Maar iets als hel waarin mensen gestraft werden voor hun kwade daden, dat kom je in het O.T. niet tegen! Iedereen overkwam hetzelfde lot, namelijk de stoffelijke dood.
Dit is het beeld dat Prediker had van het leven na de dood. Dit is dus het beeld dat Prediker had in die tijd. En het Woord van God komt in het beeld van wat iemand in die tijd hééft.Pred.9:1-10
Voorzeker, dit alles nam ik ter harte en dit alles onderzocht ik: dat de rechtvaardigen en de wijzen met hun werken in Gods hand zijn, zowel liefde als haat’; de mens weet niets van wat voor hem ligt. Alles is gelijk voor allen, eenzelfde lot treft de rechtvaardige en de goddeloze, de goede en de reine, alsook de onreine; hem die offert en hem die niet offert; het gaat de goede evenals de zondaar, hem die zweert als hem die de eed schuwt. Dit is het ergste dat onder de zon geschiedt: dat allen eenzelfde lot treft; daarom het hart der mensenkinderen vol boosheid, en is er verdwaasdheid in hun hart hun leven lang; en daarna gaat het naar de doden. Want voor al die tot de levenden behoort, is er hoop, immers een levende hond is beter dan een dode leeuw. De levenden weten tenminste dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets; zij hebben geen loon meer te wachten, zelfs hun nagedachtenis is vergeten. Zowel hun liefde als hun haat en hun naijver zijn reeds langs vergaan; en zij hebben nimmer deel aan iets dat onder de zon geschiedt. Welaan dan, eet uw brood met vreugde en drink uw wijn met een vrolijk hart, want als gij dit doet dan heeft God dit reeds lang zo gewild. Laten uw klederen te allen tijde wit zijn en olie ontbreke niet op uw hoofd. Geniet van het leven met de vrouw die gij liefhebt, al de dagen des ijdelen levens, die Hij u geeft onder de zon, al uw ijdele dagen, want dat is uw deel onder de levenden en bij het zwoegen, waarmee gij u aftobt onder de zon.
Alle teksten in het O.T. spreken negatief over de dood. Het beeld dat men had over de dood was eigenlijk min of meer zoals dat van atheisten van nu: “dan is het afgelopen”. Je moet het nu doen. En het verklaart ook dat de oudtestamentische mens meer tegen de dood vocht dan wij. Hij zag er helemaal niet naar uit en was ook niet bang voor straf, want nergens lees je iets van straf na de dood in het O.T. Prediker zegt: er is geen beloning en er is geen straf. Dat is géén Woord van God, dat is het BEELD waarin het Woord van God kómt.Spreuken 15:24
Het pad des levens gaat voor de verstandige opwaarts, opdat hij ontwijke het dodenrijk beneden.
Dit dodenrijk in het O.T. is gewoon de plaats waar de doden zijn en in het O.T. dacht de Bijbelse mens dat dat dús onder de grond was, onder de aarde. “Heer doe mij niet nederdalen in sheol”, bidt David. Maar dat betekent gewoon: Heer, laat me niet sterven! En NIET: “Heer, laat me niet naar de hel gaan”.
Volgens het O.T. gaat iedereen na dit leven naar het dodenrijk, naar sheol dus. Goede en slechte mensen. De ziel, en dat heette in het O.T. de nefesh (en in het N.T. heet het psychē), werd toen door veel mensen (behalve een deel van de joden die later ook om Jezus heen stonden, die wisten wel dat de ziel gewoon voortbestaat) nog helemaal niet als eeuwig gezien. Ze dachten dat de ziel in het bloed zat, en dat de ziel dus onderdeel was van het stoffelijk lichaam. En dus dacht men in het O.T. dat de ziel met het lichaam sterft.
Het idee dat wij van de ziel hebben, ook in het seculiere gebruik, namelijk dat die eeuwig is en voortbestaat, dat komt uit de Griekse en Romeinse wereld. Dat vind je terug in het Nieuwe Testament, want die schrijvers nemen gewoon de beelden van de tijd over.
David, de psalmist, heeft gewoon doodsangst gehad. Niet angst voor de hel: er was geen hel!
In het O.T. is geen kennis van wat wij – overigens volkomen verkeerde vertaling- “hel” noemen.Psalm 116:3-4
Banden van de dood hadden mij omvangen,
angsten van het dodenrijk hebben mij aangegrepen,
ik ondervond benauwdheid en smart.
Maar ik roep de naam des Heren aan:
Ach Here, red mijn leven.
Allemaal sheol: dodenrijk!Gen.37: 35 (…) rouwdragend zal ik tot mijn zoon in het dodenrijk neerdalen
Het beeld dat de mensen hadden van de dood in het O.T. is duister maar niet hel: dan lig je onder de aarde.Job 17:13-16
Wanneer ik het dodenrijk verwacht als mijn tehuis,
in de duisternis mijn leger spreid,
tot de groeve zeg: Gij zijt mijn vader,
tot de wormen: Mijn moeder en mijn zuster,
waar ergens is dan mijn hoop?
Het Woord van God komt, zoals eerder opgemerkt, IN het beeld van de mens die hij in zijn tijd hád. Die beelden zijn niet het woord van God, het Woord van God komt IN die beelden. Een duidelijk voorbeeld vind je bijvoorbeeld in Psalm 139:8
In de Psalmen overstijgt de Psalmdichter dat wat hij weet. Namelijk dat God tóch ook in het dodenrijk is. Op zeker moment wordt duidelijk dat de psalmist over Jezus spreekt. Een profetie. Duidelijk bewijs dat die Psalmen geïnspireerd zijn. Maar die psalmen komen in de leefwereld van David.Psalm 139:8
Steeg ik ten hemel – Gij zijt daar,
of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde – Gij zijt er,
nam ik vleugelen van de dageraad,
ging ik wonen aan het uiterste der zee,
ook daar zou uw hand mij geleiden,
uw rechterhand mij vastgrijpen.
Men dacht in die tijd ook dat je lichaam gemaakt was onder de aarde in het dodenrijk (“gewrocht uit de aarde); dan werd het gestopt in de baarmoeder en dán werd je geboren. Dan was je een tijdje hier en daarna stierf je en verdween je weer in het aardrijk. Met de kennis van die tijd was dat logisch.
Dat was de gedachte, een mythe, van de Foeniciërs, die ook zelfs nog door Plato werd geciteerd. Want in die tijd van Plato geloofden de mensen dat de lichamen van de mensen gemaakt werden in het aardrijk onder de oppervlakte, in het dodenrijk (dus waar mensen begraven worden). Dat zie je dus hier ook: dat is geen Woord van God, dat is gewoon het beeld van die tijd. Zo was David opgevoed: zo zág men het! En IN zoals hij het zag, kómt Gods Woord. Maar zoáls hij het zag, is Gods Woord niet. Niemand van ons gelooft dat wij “gewrocht zijn in de diepte van het aardrijk”. En terecht niet: dat is een beeld van die tijd.Psalm 139:15
Mijn gebeente was voor u niet verholen,
toen ik in het verborgene gemaakt werd,
gewrocht in de diepten van het aardrijk
David wist niet beter dan als je dood bent, dan ga je onder de aarde. Het is bijzonder dat hij zegt “toch is God ook in het dodenrijk”. Dat is het Woord van God dat kómt in het beeld van die tijd.
Je zou dus denken: “aan het O.T. hebben we dus niks”. Af en toe komt er een hint dat God toch in het dodenrijk is. Maar de hel kom je niet tegen in het O.T.