Wat is schepping bij Augustinus?
Zie de hemel en aarde roepen luid dat ze gemaakt zijn, want ze zijn aan verandering en wisseling onderhevig. Hij stelt vast: Alle dingen roepen luid dat ze gemaakt zijn. Ze zeggen: “Onze wijze van bestaan laat zien dat we gemaakt zijn, want voordat we bestonden waren we er niet en dus niet in staat onszelf te maken. ” En de stem waarmee ze dat roepen is hun evidentie.
Augustinus stelt vast dat "De schepping" aan het veranderlijke onderhevig is, in de Griekse filosofie vinden we dat terug als het Panta Rhei.
De schoonheid van het universum is toch voor ieder die over goede zintuigen beschikt waarneembaar? Waarom spreekt ze niet voor ieder dezelfde taal? De dieren, van klein tot groot zien haar, maar kunnen er geen vragen over stellen. Ze hebben geen rede die oordeelt over wat hun zintuigen melden. Maar de mensen kunnen vragen stellen. Hun verstand kan in de dingen die geschapen zijn Gods onzichtbare wezen zien.(Rom.1:20) Maar door hun hang naar het zichtbare, raken ze er van afhankelijk en daardoor zijn ze niet meer in staat daarover te oordelen. De geschapen dingen geven alleen maar antwoord aan hen die ze ondervragen en beoordelen. Ze spreken natuurlijk steeds dezelfde taal: die van hun schoonheid. Wanneer de een die schoonheid alleen maar ziet en de ander bij het zien ook vragen stelt, verschijnen ze aan de een niet anders dan aan de ander. Maar hoewel ze dezelfde verschijningsvorm hebben, is hun schoonheid stom voor de een en spreekt ze tot de ander. Of liever: zij spreekt tot allen, maar alleen zij verstaan haar, die haar stem die van buiten komt toetsen aan de waarheid die in hen is. En die waarheid zegt mij: Je God is niet de hemel, noch de aarde, noch enig ander lichamelijk wezen. Hun natuur maakt dat duidelijk. Voor iedereen die ziet is alles wat materie is minder in zijn delen dan in zijn geheel.
Hier raakt Augustinus aan een belangrijk punt: door onze hang naar het zichtbare (de schepping) zijn we afhankelijk geworden van de schepping. En is de mens verdwaald van God. Die dwaling komt omdat we ons focussen op de 'delen' en niet langer de schepping in zijn geheel kunnen zien. De delen zijn minder dan het geheel. Door de focus op een bepaald deel verliezen we het geheel.
De schepping door het Woord
Dit onderdeel kan de lezer beter in de bron lezen. Voor mijzelf sprekend kan ik me gedeeltelijk vinden in de tekst en gedeeltelijk begrijp ik het niet. Ik pik er wel een alinea uit om deze los van het geheel te becommentariëren:
Wanneer we spreken over de incarnatie van Gods Woord, dan wordt het hier duidelijk dat God zich al vanaf het begin in zijn schepping heeft geïncarneerd door zijn Woord. In dit verband blijkt de schepping niet een eenmalige goddelijke handeling, maar een continu proces dat niet ophoudt. Het goddelijke Woord heeft dus niet alleen alles doen ontstaan, maar houdt alles ook continu in stand.
Om Gods Woord beter te verstaan dienen we onszelf een tegenwoordigheid van geest aan te meten. I.m.o. werkt Gods scheppende kracht door de mens heen. Gods Woord kan op geen enkele wijze gedacht worden en dat heeft zo zijn redenen. Daarvoor moeten we naar het begrip 'tijd'.
Wat is tijd?
Toch kunnen we spreken over de tijd.Augustinus schreef:Wanneer niemand het me vraagt weet ik het, wanneer ik het moet uitleggen aan iemand die het mij vraagt, weet ik het niet.
“Als de tegenwoordige tijd altijd tegenwoordig zou zijn en niet in het verleden overging, zou er geen tijd meer zijn, maar eeuwigheid. Maar als het zo is dat de tegenwoordige tijd daardoor tot tijd wordt, dat het in het verleden overgaat, hoe kunnen we dan zeggen dat het werkelijk is? Immers het ontleent zijn bestaan uit het feit dat het ophoudt te zijn. Kunnen we dan werkelijk zeggen dat de tijd ís, wanneer het er alleen maar naar streeft niet te zijn? “
Een ingewikkelde quote van Augustinus. Maar wat Augustinus doet is 'tegenwoordigheid' gelijk stellen aan 'eeuwigheid' en ik ben het daar mee eens. In het 'zijn' is er tijd, in het 'niet-zijn' is er eeuwigheid. Zijn en niet-zijn staan tegenover elkaar. Anders gezegd: Zijn (tijd) en niet-zijn (Eeuwigheid) staan tegenover elkaar. Wie naar het hiernamaals wil, wil dus naar een ander tijds-moment en niet naar de Eeuwigheid.
En dan nu de apotheose welke Augustinus poneert:
Het is nu wel klaar en duidelijk geworden dat de toekomstige en ook de verleden dingen niet werkelijk bestaan. Men kan dus niet in eigenlijke zin zeggen dat er drie tijden zijn, de verleden, de tegenwoordige en toekomstige tijd. Beter is het te zeggen dat er drie tijden zijn, waarmee we bedoelen: het tegenwoordig zijn van voorbije dingen, het tegenwoordig zijn van de tegenwoordige dingen en het tegenwoordig zijn van de toekomstige dingen. Die drie aspecten van de tijd zijn in de ziel en elders zie ik ze niet. Die tegenwoordigheid van de voorbije dingen is de herinnering, de tegenwoordigheid van de tegenwoordige dingen is de onmiddellijke gewaarwording en de tegenwoordigheid van de toekomstige dingen is de verwachting.
Voor wat betreft de tijd bestaan de toekomstige en verleden dingen niet werkelijk. Er zijn 3 wijzen van tijd, waarvan de tegenwoordigheid de meest belangrijke is. De tijd waarin we de dingen beleven (verleden en toekomst) verschilt echter van de tegenwoordigheid waarin we de dingen i.r.l. beleven. Dat is behalve het waarnemen van de dingen, ook de onmiddellijke gewaarwording van tegenwoordigheid van geest. En hoe onwaarschijnlijk het ook in de oren klinkt, dat is de Eeuwigheid waarin het Woord spreekt. Deze gewaarwording welke innerlijk opgemerkt kan worden is nooit van 'mij' : het is niet-zelf. Het is de stilte van Gods scheppende kracht welke een voortdurende scheppende kracht is. God schept (op geestelijke wijze) voortdurend vanuit het Niets.