Je springt weer over naar een geheel andere passage . We waren over Jesaja 53 aan het discussiëren.
Maar goed. Jesaja 49 dan maar. Ook hier wordt de knecht duidelijk als Israel geïdentificeerd. Er staat notabene in hetzelfde hoofdstuk en in dezelfde passage letterlijk: ''En Hij heeft tot mij gezegd: jij bent Mijn knecht, Israël, door welke Ik verheerlijkt zal worden''. De enige lezing die recht doet aan hetgeen Jesaja zelf heeft verklaard, is dat Israel (dat in Jesaja telkens een collectief is en geen individu) zowel de teruggebrachte als de terugbrenger is. De hele context verraadt dat Israel beide is.
Jesaja 49 is bovendien een passage waarin Christenen van het volk ''Israel'' een enkeling willen maken. En er is wat te zeggen voor een messiaanse interpretatie; Jesaja 49 betreft immers achariet haJamiem, de eindtijd. Maar niets in Jesaja 49 zegt dat de knecht zich beperkt tot een enkeling, integendeel.
In de Bijbel is Israel aantoonbaar een collectief, terwijl het NOOIT aantoonbaar een enkeling is zoals de messias, tenzij de term naar aartsvader Ja'acov verwijst. Israel wordt in Jesaja 49 letterlijk de knecht genoemd en is degene die zich vergadert; Joden brengen andere Joden weer naar Israel terug. Operatie Solomon en Operatie Mozes kunnen daarvoor als waargebeurde voorbeelden dienen. Ik vind het geen probleem als je exegese toepast om een tekst in een bepaalde richting te duwen, maar wat Jesaja 49 zegt is: "Jij bent Mijn knecht, Israel, in wie Ik Mij zal verheerlijken" En het is Israel dat zichzelf herenigt en terugkeert tot de wegen van God. Dat de messias hierbij een rol zal spelen, zijn het Judaisme en het Christendom het, als gezegd, eens. Bovendien wordt de collectieve toepassing zelfs bevestigd door het NT:
In deze passage wordt de knecht uit Jesaja 49 toegepast door Paulus en Bar Abas op hun eigen missie. De context is de weigering van de Joden om het Evangelie te accepteren. Aangezien de Joden geweigerd hadden de boodschap aan te nemen die eerst naar hen werd gezonden, wendden Paulus en Bar Abas zich tot de heidenen, zoals was geprofeteerd. Er spreekt geen enkele intentie uit om Jezus hier als de knecht te identificeren. Een eventuele aanname dat Jezus hier het licht is, kan niet uit de text worden herleid. En waar in het originele boek van Jesaja de knecht door God wordt aangesteld als een licht voor de volken, daar worden in Handelingen 13:47 Paulus en Bar Abas aangesteld als een licht voor de volken. Dat lijkt me althans de meest eerlijke lezing.Handelingen 13:45-47 schreef:Maar toen de Joden de scharen zagen, werden zij vervuld met nijd en spraken, lasterende tegen hetgeen door Paulus gezegd werd. Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, maar nu u het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, kijk, nu wenden we ons tot de heidenen. Want zo heeft de Here ons opgedragen: "Ik heb u gesteld tot een licht van de heidenen, opdat u tot heil zou zijn tot aan het uiterste der aarde.
Dat vindt nog meer ondersteuning in Handelingen 26:22-23, als Paulus zegt: ... dat Hij (Jezus) als eerste uit de opstanding van de doden het licht zou aankondigen (καταγγέλλειν) en aan het volk en aan de heidenen.
In de originele tegenhanger (Jesaja 49:6) wordt de knecht als een licht voor de heidenen gegeven (oen'tatiecha le'Or gojiem, lihjot jesjoe'atie ad k'tseh ha'Arets). De knecht wordt letterlijk als het licht geidentificeerd en als de brenger van God's bevrijding. In Handelingen 26:22-23 kondigt Jezus het licht aan, maar identificeert Zich er hier niet mee (althans in zoverre het licht naar de knecht van Jesaja 49 verwijst), wat op z'n minst de indruk wekt dat hier een ander wordt aangekondigd die de rol van de knecht invult. (Wat natuurlijk niet wegneemt dat Jezus in het NT eveneens het licht is).
En dat beeld wordt nog versterkt door 2 Corinthiërs 6:2-4, waarin Paulus zegt: "Maar als medewerkers (van God) vermanen wij u ook om de genade van God niet vergeefs te ontvangen, want Hij zegt "ten tijde van welbehagen heb Ik u verhoord, en ten dage van heil ben Ik u te hulp gekomen." Kijk, nu is het de tijd van welbehagen, zie, nu is het de dag van heil. Wij geven in geen enkel opzichtenige aanstoot, opdat onze bediening niet gesmaad wordt, maar wij doen onszelf in alles kennen als knechten van God."
Weer wordt Jesaja 49 vrij letterlijk geciteerd. En waar in het origineel (Jesaja 49:8) God tegen Zijn knecht zegt: "ten tijde van welbehagen heb Ik u verhoord, en ten dage van heil heb Ik u geholpen", daar zijn in 2 Corinthiërs 6:2-4 dezelfde woorden gericht aan de gemeenschap. Dit is m.i. een sterke aanwijzing voor een collectieve opvatting van de knecht uit Jesaja 49 (klik).
Maar het belangrijkst is, dat Jesaja in dezelfde passage de knecht en ''mij'' beiden letterlijk als Israel identificeert. En het betreft hier evenmin Jesaja 53, waarover we aan het discussiëren waren. Laat je die discussie ineens links liggen?