Petra schreef: ↑25 feb 2020, 02:01
In jouw voorbeeld is het zeker dat óf A óf B WAAR is en de ander dus ONWAAR is.
Ik onthoud mij van geloof, omdat ik geen goede reden heb om 1 van de twee proposities te geloven.
Dit klopt niet. Je hebt wel degelijk reden omdat je WEET dat 1 van de twee WAAR is.
Jouw formule -ik geloof niet- dat A én -ik geloof niet- dat B; is dus een inconsistente formule.
Het
geloven van inconsistente formules is nog een graadje erger dan onware (contingente) feiten geloven.
Het kan aan mij liggen, maar hoe meer je schrijft, hoe minder ik begrijp waar je bezwaar tegen maakt. Dus laten we het stap voor stap uitwerken om te ‘pinpointen’ waar het bezwaar of het misverstand in zit.
1.
Er zijn inderdaad drie stelregels in de Laws of thougt/Laws of logic/Logical absolutes:
Law of identity (ID): Voor alle p geldt: p = p
Law of non-contradiction (NC): p kan niet tegelijkertijd -p zijn.
Law of Excluded middle (EM): Of iets is p of -p
Deze regels gelden altijd voor alles en iedereen. Daar zijn we het over eens toch? Zo niet, dan houdt het gesprek op, zoals ik reeds heb uitgelegd aan Zolderworm.
2.
Laten we voor het gemak het voorbeeld van de paaseitjes aanhouden.
A: Het aantal paaseitjes is even of oneven (EM)
B: De stelling: het aantal paaseitjes is even, is waar of niet waar (EM)
C. Of je gelooft de stelling (het aantal paaseitjes is even) of je gelooft het niet. (EM)
Is er tot nu toe bezwaar? Zo ja, wat is het bezwaar en waarom?
3.
Mijn stuk waar jij bezwaar op lijkt te maken is:
“
Ik weet dat het aantal even of oneven is (het is een dichotomie). Ik geloof niet dat het aantal even is. Ik geloof ook niet dat het aantal oneven is. Ik geloof dus geen van beide. Ik onthoud mij van geloof, omdat ik geen goede reden heb om 1 van de twee proposities te geloven. Dus is er geen geloof, want ik geloof niet. Het antwoord op de vraag: Geloof je dat het aantal paaseitjes even is? is dus Nee”
Ik knip em even op:
A:
Ik weet dat het aantal even of oneven is. Dit is wat ik in 2A heb ik gezegd en het klopt (EM)
B:
Ik geloof niet dat het aantal even is. Of je gelooft het of je gelooft het niet (EM) Ik geloof de stelling (2C: het aantal paaseitjes is even) niet.
C:
Ik geloof ook niet dat het aantal oneven is. Of je gelooft het of je gelooft het niet (EM) Ik geloof de stelling (het aantal paaseitjes is oneven) niet.
D:
Ik geloof dus geen van beide. Het is waar is dat het 1 van beide waar moet zijn is (2A). Ik weet dat het even of oneven is (3A). Maar de propositie het aantal is even neem ik niet aan (geloof ik niet). De propositie het aantal is oneven neem ik niet aan (geloof ik niet).
E:
Ik onthoud mij van geloof, omdat ik geen goede reden heb om 1 van de twee proposities te geloven. Dus is er geen geloof, want ik geloof niet p of niet p (EM) Vul voor p geloof in (p = geloof) en je krijgt: geloof of niet geloof. Er is niet geloof, dus niet geloof.
F:
Geloof je dat het aantal paaseitjes even is? is dus Nee! Hier zijn dus twee mogelijkheden: p of niet p. Of je gelooft de propositie of je gelooft het niet. (EM) Ik geloof niet dat het aantal paaseitjes even is.
Ondertussen heb ik nog weer teruggelezen, en ik zie wat jouw bezwaar is. Die ligt bij D. Maar let op, er is een verschil tussen
wat is en
wat ik geloof (of niet geloof)
Het is: dat het aantal even of oneven is. Maar dat is onafhankelijk van wat ik geloof over 1 van de 2 proposities. Zie E.